Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:185

Zaaknummer

17-413

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing over de advocaat wederpartij. Klager kennelijk niet-ontvankelijk voor zover wordt geklaagd over verhouding verweerster-cliënt en voor het overige zijn de klachten kennelijk ongegrond.  Niet bij voorbaat kansloze zaak. Procedure na sommaties in het belang van cliënten noodzakelijk. Geen misbruik van recht of aanspraak op schadevergoeding.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 7 augustus 2017

in de zaak 17-413

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 29 mei 2017 met kenmerk 17-0025/NJ/sd, door de raad ontvangen op 30 mei 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is gedurende geruime tijd als assurantietussenpersoon opgetreden voor de cliënten van verweerster met betrekking tot diverse verzekeringen.

1.2    Begin 2012 heeft klager zijn assurantieportefeuille overgedragen aan de besloten vennootschap X B.V. Deze X B.V. beheerde in de periode 2012 tot eind 2013 ook de verzekeringen van de cliënten van verweerster. Op advies van de bestuurder van X hebben de cliënten van verweerster polissen opgezegd en het uitgekeerde saldo op een tussenrekening van X B.V. gestort. De bestuurder heeft zich op enig moment deze gelden onrechtmatig toegeëigend en is in persoon veroordeeld tot terugbetaling aan de cliënten van verweerster, maar biedt geen verhaal. Op 25 februari 2014 is X B.V. failliet verklaard.

1.3    Bij brief van 8 januari 2016 heeft verweerster klager aangeschreven met de vraag wat hij voorafgaand aan de overdracht van de portefeuille aan X B.V. precies had onderzocht, wat uit dat onderzoek naar voren was gekomen en is hem verzocht of hij daarvan nog stukken bezat.

1.4    Per e-mails van 12 en van 29 januari 2016 heeft klager aan verweerster laten weten dat hij telefonisch en via een accountant degelijk onderzoek had gedaan naar de bestuurder van X B.V. en dat hem daaruit niets negatiefs was gebleken.

1.5    Per e-mail van 10 februari 2016, herhaald per e-mail van 26 februari 2016, heeft verweerster klager verzocht om toezending van stukken ter onderbouwing van zijn standpunt, bij gebreke waarvan mogelijk rechtsmaatregelen zouden worden getroffen door haar cliënten. Klager heeft niet gereageerd.

1.6    Op 2 mei 2016 heeft verweerster aan klager een concept-dagvaarding gezonden en voor de laatste maal klager verzocht zijn standpunt te onderbouwen. Daarop heeft klager op 3 mei 2016 per e-mail gereageerd en verweerster verwezen naar het AFM voor de bewijsstukken en verzocht hem niet meer lastig te vallen. De slotzin luidt: “Dit is bovendien onze laatste bericht dat u ontvangt. Wij reageren niet meer op uw schrijven.“

1.7    In de daarop door verweerster namens haar cliënten gestarte procedure jegens klager heeft de rechtbank bij vonnis van 4 januari 2017 de vorderingen van haar cliënten afgewezen, met veroordeling van de cliënten van verweerster in de proceskosten van klager.

1.8    Bij brief van 29 januari 2017, ingekomen op 3 februari 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    een kansloze zaak aan te nemen, met als doel om zichzelf te verrijken;

b)    haar cliënten er niet van op de hoogte te stellen dat het verliezen van de procedure aannemelijk was;

c)    klager en zijn echtgenote daardoor onnodig op hoge kosten te jagen.

2.2    Volgens klager is hij gedagvaard terwijl verweerster wist dat het een kansloze zaak was. Zij heeft geen feiten gesteld of bewijzen aangeleverd namens haar cliënten, maar heeft volstaan met niet-onderbouwde argumenten, zoals ook de rechter in zijn uitspraak heeft overwogen. Verweerster heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan misbruik van procesrecht. De toegezonden concept-dagvaarding kon klager niet serieus nemen omdat er vaker nepschrijvens worden toegezonden. Daar heeft hij dan ook niet op gereageerd. Klager verwijt verweerster niet telefonisch contact met hem te hebben gezocht, zodat het geschil wellicht had kunnen worden opgelost. Alhoewel de cliënten van verweerster in de proceskosten van klager zijn veroordeeld, zijn zijn onkosten daar nog niet mee gedekt.

2.3    Klager verzoekt de raad tevens om verweerster te veroordelen in de door hem geleden schade van € 5.177,99.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.2    Gelet op de onderlinge samenhang van deze klachtonderdelen zal de voorzitter deze gelijktijdig beoordelen.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerster heeft aangevoerd dat voor haar cliënten de vraag was gerezen of klager als assurantietussenpersoon in voldoende mate onderzoek had verricht naar de koper van zijn assurantieportefeuille en daarmee had voldaan aan zijn zorgplicht jegens de cliënten van verweerster. Begin 2016 heeft verweerster daarover schriftelijk vragen aan klager gesteld en na wegens diens summiere beantwoording daarna meermaals verzocht om schriftelijke onderbouwing van zijn standpunten. Klager reageerde daar volgens verweerster niet, althans onvoldoende op, waarna verweerster zich genoodzaakt zag om na overleg met haar cliënten een procedure jegens klager te starten, zoals al eerder was aangekondigd. Onder deze omstandigheden mocht verweerster, als partijdige belangenbehartiger, naar het oordeel van de voorzitter haar cliënten adviseren om een procedure jegens klager te starten. Het stond haar daarbij vrij om ervoor te kiezen om na uitblijven van een inhoudelijke reactie op haar brieven en na toezending van de concept-dagvaarding aan klager om tussentijds geen telefonisch contact met klager op te nemen, zeker gelet op het slot van de brief van klager van 3 mei 2016 (zie onder 1.7). Niet valt in te zien in hoeverre haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Dat die procedure bij voorbaat kansloos was, zoals klager stelt, waardoor hij onnodig hoge kosten heeft moeten maken, is de voorzitter niet gebleken wegens onvoldoende onderbouwing van dat verwijt. Volgens verweerster heeft klager immers zijn standpunten voor het eerst in de door verweerster aangespannen procedure met bewijsstukken onderbouwd, waarna de rechtbank de vorderingen van de cliënten op inhoudelijke gronden heeft afgewezen, welke uitspraak overigens in het dossier ontbreekt. Dat een vordering door een rechtbank wordt afgewezen maakt nog niet dat deze vordering op voorhand kansloos is. Dat klager door de procedure hogere kosten heeft moeten maken dan op basis van de forfaitaire proceskostenveroordeling aan hem is toegewezen, kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Het had op de weg van (de advocaat van) klager gelegen om in de procedure een vergoeding van zijn werkelijk gemaakte kosten te vragen.

4.4    Op grond van het vorenstaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klager heeft geen rechtstreeks eigen belang bij dit klachtonderdeel, omdat de vraag of en op welke wijze verweerster met haar cliënten de juridische kansen en risico’s van de procedure tegen klager heeft besproken, hun onderlinge verhouding betreft. Daarover kan klager niet klagen.

4.6    Op grond daarvan zal klager kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in klachtonderdeel b).

Ad verzoek tot schadevergoeding

4.7    Nu verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft, wordt het verzoek tot schadevergoeding, wat daar ook van zij in een procedure als de onderhavige, afgewezen.

 

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

verklaart klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch,  voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 7 augustus 2017.

 

griffier                                                          voorzitter

 

Verzonden d.d. 7 augustus 2017