Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:63

Zaaknummer

6946

Inhoudsindicatie

Inhoudelijke bekrachtiging beslissing over kwaliteit dienstverlening en financiële perikelen. Maatregel wordt geheel voorwaardelijk, maar wel een maand langer dan door de raad opgelegd. Aldus 3 maanden schorsing voorwaardelijk.

Uitspraak

Beslissing van 17 februari 2014

in de zaak 6946

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 23 september 2013, onder nummer R.4182/13.89, aan partijen toegezonden op 24 september 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen a, b, c, d, f, g en h gegrond zijn verklaard, klachtonderdeel e ongegrond en klachtonderdeel i niet-ontvankelijk zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd voor de duur van twee maanden waarvan één voorwaardelijk.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 oktober 2013 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 oktober 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- e-mail van klager aan het hof van 6 november 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 december 2013, waar klager en verweerder samen met zijn kantoorgenote mr. X., zijn verschenen. Namens verweerder heeft mr. X. gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat:

a. de griffierechten door hem te laat zijn betaald;

b. hij klager heeft voorgelogen over het feit dat de griffierechten moesten worden voorgeschoten en over het feit dat de griffierechten reeds waren voorgeschoten;

c. hij de problemen die zijn ontstaan omtrent de betaling van de griffierechten verborgen heeft  gehouden;

d. als gevolg van het uitblijven van daadwerkelijk handelend optreden door verweerder, de vertrouwensrelatie met klager duurzaam is ontwricht;

e. zijn declaratiegedrag verwarrend is;

f. hij de op hem rustende inspanningsverplichting in de rechtszaak van klager onvoldoende is nagekomen;

g. hij klager lijkt te willen bezwaren met morele issues;

h. hij niet reageert op het verzoek van klager het dossier te overhandigen;

i. hij op 12 februari 2004 hoger beroep heeft ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2003.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Verweerder heer klager bijgestaan in een cassatieprocedure in een huurgeschil. Nadat klager een verweerder had gevraagd op 24 maart 2011 om toestemming om de verschuldigde eigen bijdrage en het griffierecht van totaal € 556,00 in termijnen te mogen voldoen en verweerder bij e-mail van 4 april 2011 had laten weten daar moeite mee te hebben, heeft klager vervolgens het verschuldigde aan verweerder voldaan. De termijn waarbinnen het griffierecht diende te worden voldaan eindigde op 15 april 2011. Verweerder heeft niet binnen deze termijn betaald. Bij arrest van 4 november 2011 is klager niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht te laat was voldaan. Verweerder heeft klager niet van dit verzuim en de gevolgen op de hoogte gesteld.

4.3 Verweerder heeft bijzonder bijstand voor klager aangevraagd voor de proceskosten, maar bij die aanvraag slechts facturen van enkele jaren voordien meegestuurd.

5 BEOORDELING

5.1 Het onderzoek in het hoger beroep van klager heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen.

5.2 Het beroep van verweerder richt zich tegen de opgelegde maatregel. Met de raad is het hof van oordeel dat de gegrond verklaarde klachtonderdelen ernstige verwijten betreffen, die verweerder zwaar dienen te worden aangerekend. Het tuchtrechtelijk verleden van verweerder noopt niet tot verzwaring van de maatregel. Tevens neemt het hof in aanmerking de door verweerder naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden mede zijn gezondheid betreffend. Het hof zal de door de raad opgelegde onvoorwaardelijke schorsing omzetten in een voorwaardelijke schorsing, zij het dat het hof, met eenparigheid van stemmen, de duur van de door de raad opgelegde schorsing  verlengt.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van  23 september 2013, gewezen onder nummer R.4182/13.89, voor zover door de raad aan verweerder een schorsing van twee maanden, waarvan één voorwaardelijk, is opgelegd;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden met de bepaling dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet genoemde gedraging, onder handhaving van de door de raad bepaalde proeftijd van twee jaar, die vandaag ingaat;

en

- bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema,  J.P. Balkema, A.D.R.M. Boumans en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2014.