Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3008

Zaaknummer

6164

Inhoudsindicatie

Verweerder kwam toezegging tot doorbetaling aan klaagster niet na en verzuimde te reageren op een onjuistheid in een brief van klaagster waardoor verweerder haar op het verkeerde been zette. Klacht gegrond. Bezwaar van deken, inhoudende dat verweerder onvoldoende reageerde op verzoeken en inlichtingen, eveneens gegrond. 2 maanden onvoorwaardelijke schorsing.

Uitspraak

                                       

Beslissing van 6 februari 2012

in de zaak 6164

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

en:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 5 juli 2011, onder nummer 11-066A en nummer 11-067A, aan partijen toegezonden op 5 juli 2011, waarbij een klacht van klaagster en een bezwaar van de deken tegen verweerder gegrond zijn verklaard en de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 maanden is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 1 augustus 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de antwoordmemorie van klaagster;

-    een faxbericht van verweerder aan het hof van 9 augustus 2011;

-    een faxbericht van verweerder aan het hof van 21 augustus 2011;

-    de brief van verweerder aan het hof van 3 november 2011.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 november 2011, waarbij verschenen zijn voor de Rabobank X. en Y., alsmede de raadsvrouwe mr. Z., de deken mr. G.J. Kemper en verweerder, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.. Mr. W. heeft gepleit aan de hand van pleitaantekeningen.

3    KLACHT EN HET DEKENBEZWAAR

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zijn toezegging aan klaagster tot doorbetaling aan haar van een zijn cliënt toekomend schadebedrag te storten op verweerders derdenrekening, vanuit die rekening niet is nagekomen.

3.2    Het dekenbezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder het vertrouwen in de beroepsuitoefening van de advocatuur heeft beschaamd door niet te reageren op een verzoek van de deken waarmee hij het tuchtrechtelijke onderzoek heeft gefrustreerd. Daarnaast geldt als bezwaar dat verweerder de brief van klaagster van 14 december 2009 niet onbeantwoord had mogen laten, indien in zijn ogen die brief een onjuiste weergave van de met zijn cliënt gemaakte afspraken bevatte. Voor het geval de verweten gedraging onder 3.1 komt vast te staan, is het bezwaar van de deken voorts gelijk aan de klacht van klaagster onder 3.1.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerders cliënt is klant tevens debiteur van klaagster. Klaagster heeft op enig moment laten weten de financiering van deze klant op te zeggen.

4.3    Op 31 augustus 2009 heeft verweerder namens zijn cliënt een verzoekschrift op voet van artikel 89 Wetboek van Strafvordering (Sv) bij het Gerechtshof te Amsterdam ingediend. Bij tussenbeschikking van dat Hof van 4 januari 2010 is aan verweerders cliënt een schadevergoeding toegekend ten laste van de Staat groot € 25.695,00 over te maken - na toestemming daartoe van verweerders cliënt blijkens de schriftelijke machtiging van 31 augustus 2009 - op de derdenrekening van verweerder.

4.4    Bij faxbericht van 13 oktober 2009 heeft verweerder klaagster een afschrift toegezonden van het verzoekschrift ex artikel 89 Sv met de bevestiging van een voor 27 oktober 2009 gemaakte afspraak.

4.5    Tot zekerheid van terugbetaling van gelden aan klaagster heeft verweerders cliënt ten gunste van klaagster te haren kantore in aanwezigheid van verweerder op 14 december 2009 een pandakte getekend, waarbij zijn vordering op verweerder, althans zijn stichting derdengelden, die zal ontstaan na betaling door de Staat van schadevergoeding ex art. 89 Sv aan klaagster werd verpand.

4.6    Bij brief van 14 december 2009 heeft mevrouw C.M. X., werkzaam voor klaagster, verweerder ondermeer bericht als volgt:

(…) Vandaag heeft een gesprek op de bank plaatsgevonden met u en uw cliënt, [de heer O.] Van de bank waren mevrouw Y. en ondergetekende aanwezig.

[De heer O.] heeft een verpandingsakte getekend van de vordering die hij verwacht van de Staat der Nederlanden. U heeft hiervan een kopie ontvangen tijdens het gesprek. U bent gemachtigd door [de heer O.] om deze vordering te mogen ontvangen. Met u is daarom afgesproken dat u ervoor zorg draagt dat de gelden na ontvangst op de rekening van klaagster binnenkomen. (…)

4.7    Op 11 januari 2010 heeft andermaal een bespreking plaatsgevonden ten kantore van klaagster met verweerder en diens cliënt. Bij brief van 13 januari 2010 heeft mevrouw Y., werkzaam voor klaagster, verweerders cliënt naar aanleiding van die bespreking ondermeer bericht als volgt:

(…) Met referte aan het gesprek van 11 januari jl. met u en uw advocaat, [verweerder]en van de bank mevrouw X. en ondergetekende, bevestig ik u hierbij de hoofdpunten van hetgeen wij besproken hebben.

Tijdens het gesprek heeft u de tussenbeschikking van het hof overhandigd. Hieruit blijkt dat er in ieder geval een uitkering van € 25.695,-- zal volgen. Dit bedrag is aan onze bank verpand. Uw advocaat gaf aan dat het ongeveer 2,5 maand zal duren voordat deze uitkering door de Staat wordt betaald. (…)

4.8    Bij brief van 19 april 2010 heeft klaagster verweerder ondermeer bericht als volgt:

(…) Tijdens het gesprek op de bank van 14 december 2009 met u en uw cliënt, [de heer O.], heeft uw cliënt een verpandingsakte getekend met dossiernummer 1201623.

Tijdens het gesprek heeft u een kopie van deze verpandingsakte ontvangen en is met u afgesproken dat u zodra de gelden op uw rekening zijn binnengekomen deze zal doorstorten naar onze bank. U verwachtte deze gelden ongeveer eind maart 2010.

Ik verzoek u dan ook deze gelden per omgaande over te maken op (…).

4.9    Bij brief van 21 mei 2010 heeft klaagster verweerder ondermeer bericht als volgt:

(…) Tot op heden mochten wij geen enkele reactie van u ontvangen naar aanleiding van onze brief d.d. 19 april 2010 inzake de verpanding van de gelden die u namens [de heer R.O.] heeft ontvangen van de Staat ingevolge art. 89 van het Wetboek van Strafvordering. Wij maken u er ten overvloede op attent dat u de pandrechten van de bank op de vordering van uw cliënt heeft erkend en de schadevergoeding rechtens de bank toekomt.(…) Voor het geval u de gelden ter beschikking hebt gesteld aan uw cliënt danwel heeft aangewend voor mogelijke verrekening dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en wettelijk verzuim en stellen wij u aansprakelijk voor de door ons geleden schade. (…)

4.10    Verweerder heeft jegens klaagster niet gereageerd op de onder 4.6 tot en met 4.9 vermelde brieven van klaagster

4.11    Op enig moment na januari 2010 heeft verweerder op zijn derdenrekening van de Staat een bedrag groot € 25.695,00 ontvangen. Dit bedrag heeft verweerder vervolgens contant uitbetaald aan zijn cliënt.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft bij appelschrift een achttal grieven geformuleerd tegen de beslissing van de raad. Ter terechtzitting van het hof heeft verweerder zijn hoger beroep gericht tegen de gegrondverklaring van het dekenbezwaar ingetrokken, zodat de beslissing van de raad op dat onderdeel geen nadere bespreking behoeft.

5.2    Ter terechtzitting van het hof is verweerder inhoudelijk teruggekomen van de door hem geformuleerde grieven ten aanzien van de hiervoor onder 3.1 verwoorde klacht, met dien verstande dat verweerder zijn beroep tegen het oordeel van de raad dat verweerder een afspraak met klaagster heeft gemaakt tot doorbetaling aan klaagster van het aan zijn cliënt uitbetaalde schadebedrag en daarmee tegen de gegrondverklaring door de raad van deze klacht heeft gehandhaafd. Verweerder stelt daartoe dat, hoewel hij inziet dat hij de indruk kan hebben gewekt dat hij voor doorbetaling van de voor zijn cliënt ontvangen schadevergoeding aan klaagster zou zorg dragen, hij de toezegging daartoe nooit heeft gedaan.

5.3    Het hof overweegt terzake dat uit de stukken naar voren komt dat de cliënt van verweerder problemen had met klaagster door dreigende incasso maatregelen en opzegging van de financiering door klaagster. In verband hiermee is er tussen klaagster en verweerder in het kader van een mogelijk door verweerders cliënt in het kader van een vordering ex artikel 89 Sv te ontvangen schadevergoeding contact geweest. Blijkens schriftelijke machtiging van 31 augustus 2009 heeft verweerders cliënt toestemming gegeven de te ontvangen schadevergoeding uit te betalen op de derdenrekening van verweerder. Op 13 oktober 2009 is door verweerder aan klaagster de vordering schadevergoeding in kopie toegezonden. Op 14 december 2009 heeft tussen verweerders cliënt en klaagster een bespreking ten kantore van klaagster plaatsgevonden waarbij ook verweerder aanwezig was. Tijdens die bespreking is aan de cliënt van verweerder een verpandingakte voorgelegd en getekend waarbij alle gelden die verweerder op grond van de artikel 89 Sv procedure voor hem zou ontvangen werden verpand aan klaagster. Hoewel verweerder zulks ontkent, althans in eerste aanleg en minder stellig in hoger beroep, gaat het hof er vanuit dat tijdens deze bespreking verweerder een kopie van de verpandingakte ter hand is gesteld en dat de afspraak is gemaakt dat verweerder ervoor zorg zou dragen dat de gelden na ontvangst aan klaagster zouden worden doorbetaald. Niet alleen past dit binnen de context waarin de contacten tussen klaagster en verweerder hebben plaatsgevonden en het belang dat klaagster had bij een eventueel door de cliënt van verweerder te ontvangen schadevergoeding, maar dit wordt ook met zoveel woorden aan verweerder bevestigd bij brief van 14 december 2009. Verweerder heeft klaagster naar aanleiding van dit schrijven niet laten weten dat hem de verpandingakte niet ter hand is gesteld en evenmin dat er geen sprake is van een afspraak tot doorbetaling. Op 11 januari 2010 heeft er andermaal een gesprek ten kantore van klaagster plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder en diens cliënt. Tijdens die bespreking is de tussenbeslissing van het hof van 4 januari 2010, waarbij aan verweerders cliënt een schadevergoeding is toegekend van € 25.695,00 aan de bank overhandigd en is door verweerder aangegeven dat het ongeveer 2.5 maand zou duren voordat de staat tot uitbetaling zou overgaan. Ook tijdens die bespreking is door verweerder niet aangegeven dat klaagster in de brief van 14 december 2009 ten onrechte melding maakt van een afspraak tot doorbetaling door hem van de te ontvangen schadevergoeding. Ook op de brieven van klaagster van 13 januari 2010, 19 april 2010 en 21 mei 2010  is door verweerder niet gereageerd. Het hof is dan ook met de raad van oordeel dat als vast staand moet worden aangenomen dat verweerder met klaagster de afspraak heeft gemaakt dat hij de voor zijn cliënt ontvangen schadevergoeding zou doorbetalen aan klaagster. Het hof acht het voor dit oordeel niet van belang of verweerder doorbetaling ook expliciet met zoveel woorden heeft toegezegd, nu deze toezegging besloten ligt in de gemaakte afspraak. Nu ook vast staat dat verweerder deze toezegging aan klaagster niet is nagekomen heeft de raad de klacht terecht gegrond verklaard en dient de beslissing van de raad op dit onderdeel te worden bekrachtigd.

5.4    Ter terechtzitting van het hof is zijdens verweerder verzocht bij een op te leggen maatregel te denken aan een maatregel in de voorwaardelijke sfeer. Het hof is van oordeel dat de ernst van het tuchtrechtelijk verwijt dat verweerder treft een onvoorwaardelijke schorsing in de praktijk voor de duur van twee maanden zoals door de raad is opgelegd rechtvaardigt. Het hof onderschrijft de daaraan door de raad ten grondslag gelegde motivering. Hetgeen klager ter zitting als verklaring voor zijn handelen heeft aangevoerd maakt dit oordeel niet anders, temeer niet nu klager in deze tuchtrechtelijke procedure ontwijkend en op onderdelen niet naar waarheid heeft verklaard en daarbij stellingen heeft betrokken waarbij verweerder niet heeft geschroomd de integriteit van klaagster en de deken in twijfel te trekken. Het hof verwijst daarbij met name ook naar de brieven van klager aan de deken van 5 en 25 november 2010.

5.5    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot bekrachtiging van de beslissing van de raad.

   

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 5 juli 2011, onder nummer 11-066A en nummer 11-067A.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter,  mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, G. Creutzberg, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en L. Ritzema, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.