Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3217

Zaaknummer

6204

Inhoudsindicatie

Verwijt zonder toestemming namens klaagster op te treden gegrond, net zoals verwijt niet voortvarend te reageren op aansprakelijkheidstelling van klaagster. Hof bekrachtigt de door de raad opgelegde maatregel van één maand schorsing.

Uitspraak

          

Beslissing van 17 februari 2012

in de zaak 6204

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 5 september 2011, onder nummer 10-423 Alk, aan partijen toegezonden op 5 september 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 oktober 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 december 2011, waar verweerder en de directeur grootaandeelhouder van klaagster vergezeld van de heer X. zijn verschenen.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, door:

1. zonder toestemming en buiten medeweten van iemand die bevoegd was tot vertegenwoordiging van klaagster, namens klaagster op te treden;

2. na de aansprakelijkstelling door klaagster niet adequaat te reageren door niet, na daartoe gedaan verzoek, per omgaande het volledige dossier toe te zenden, door niet inhoudelijk te reageren op de aansprakelijkstelling die al op 22 januari 2010 werd gedaan en de aansprakelijkstelling pas in de eerste week van oktober 2010 naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar door te leiden;

3. onwaarheden te verkondigen in de conclusie van antwoord door te stellen dat zijn contactpersoon niet op de hoogte was van de beslagkwestie, waarmee verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 30 van de gedragsregels.

4 FEITEN

4.1 In overweging 3 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5 BEOORDELING

5.1 Het hoger beroep van verweerder richt zich niet tegen de gegrond verklaring van de klacht, doch tegen de door de raad opgelegde maatregel. De raad heeft aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een maand opgelegd. Verweerder erkent de ernst van de feiten, doch verzoekt het hof de door de raad opgelegde onvoorwaardelijke schorsing om te zetten in een voorwaardelijke. Het onderzoek in hoger beroep door het hof heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Gelet op de ernst van de begane beroepsfout en de houding nadien van verweerder die onder meer heeft gemaakt dat klaagster veel langer dan noodzakelijk op afwikkeling van de door haar geleden schade door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder heeft moeten wachten, ziet het hof geen aanleiding aan verweerder een lichtere maatregel op te leggen dan de raad heeft gedaan. De bestreden beslissing zal dan ook worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 5 september 2011 onder nummer 10-423 Alk.

 

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter,  mrs. G. Creutzberg, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.A. Goslings, G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.