Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3630

Zaaknummer

6295

Inhoudsindicatie

Verwijt lange tijd niets voor klaagster te hebben gedaan is gegrond. Hof vermindert de opgelegde maatregel omdat verweerder ingrijpende en concrete stappen heeft gezet om verbetering in de praktijk uitoefening door te voeren. Gegrond schorsing van 3 maanden waarvan 2 voorwaardelijk.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 4 juni 2012

in de zaak 6295

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 19 december 2011, onder nummer R.3602/11.04, aan partijen toegezonden op 20 december 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 mei 2012, waar klaagster en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht behelst het volgende verwijt:

Verweerder heeft in de drie jaar dat hij voor klaagster als advocaat optreedt niets voor klaagster gedaan en haar niet op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak of de verrichte werkzaamheden.

4    FEITEN

Het hof gaat uit van de feiten zoals deze door de raad zijn vastgesteld nu tegen die vaststelling geen grieven naar voren zijn gebracht.

5    BEOORDELING

Het beroep van verweerder is beperkt tot de oplegging van de maatregel. De beslissing waarvan beroep kan daarom voor zover de klacht gegrond is verklaard worden bekrachtigd.

Verweerder acht de door de raad opgelegde maatregel te zwaar. Daartoe geeft hij aan dat er sprake is van wezenlijke veranderingen in zijn praktijkuitoefening. Zo heeft hij zijn lidmaatschap van de kostenmaatschap waarbinnen hij functioneerde gedurende de periode waar de klacht betrekking op heeft, opgezegd. Vanaf 1 april 2012 houdt verweerder een eenmanskantoor. Mede in verband met waarneming werkt verweerder samen met een ander kantoor. Verweerder heeft zijn eigen praktijk fors ingekrompen en richt zich thans op een beperkt aantal vakgebieden. Hij maakt op zijn kantoor gebruik van ICT-faciliteiten die hem helpen de voortgang in de zaken die hij onder handen heeft te controleren. Verweerder heeft contact met de deken gelegd om te bereiken dat er een doorlichting van zijn praktijkuitoefening tot stand komt.

Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder zich aan een ernstige nalatigheid heeft schuldig gemaakt, waardoor de belangen van klaagster zijn geschaad of konden worden geschaad, terwijl het hof heeft vastgesteld dat voor soortgelijke nalatigheden in het verleden aan verweerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder een aantal ingrijpende en concrete stappen heeft gezet om verbetering te brengen in zijn praktijkuitoefening die rechtvaardigen dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk in die zin beperkt wordt dat die schorsing deels voorwaardelijk zal zijn.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 19 december 2011, voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden is opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, waarvan een gedeelte groot twee maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaar aan een in artikel 46 bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de schorsing ingaat op 1 juli 2012;

-    bepaalt dat de schorsing niet loopt gedurende de periode dat verweerder uit anderen hoofde mocht zijn geschorst;

-    bekrachtigt de beslissing voor het overige.

 

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, J.P. Balkema, C.M. Pannekoek-Dubois en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2012.