Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:144
Zaaknummer
6596
Inhoudsindicatie
Klacht en dekenbezwaar over niet ter hand nemen van de zaak en niet reageren op verzoeken en aanspreek stelling door cliënt, alsmede verzoeken van Deken. Appel tegen maatregel van onvoorwaardelijke schorsing 6 maanden. Bekrachtiging
Uitspraak
beslissing van 24 mei 2013
in de zaak 6596
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
en
De Deken van de orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam
de deken
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 18 september 2012, onder nummer 12-151A en 12-152A, aan partijen toegezonden op 18 september 2012, waarbij een klacht van klager en het dekenbezwaar tegen verweerder gegrond zijn verklaard en de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 oktober 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van deken van 25 oktober 2012;
- de antwoordmemorie van klager;
- de brief van verweerder aan het hof van 24 november 2012;
- de brief namens verweerder aan het hof van 25 februari 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 maart 2013, waar verweerder vergezeld van mr. X., klager vergezeld van zijn adviseur Y. en de deken zijn verschenen.
2.4 Na de behandeling ter zitting heeft op 22 maart 2013 een bespreking plaatsgevonden waarbij verweerder, zijn advocaat, een vertegenwoordiger van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder, klager, diens adviseur alsmede de deken aanwezig waren. De deken heeft het hof bij brief van 27 maart 2013 bericht dat partijen er niet in geslaagd zijn een oplossing in der minne te bereiken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder, na de beslissing van de raad van 14 december 2010, en nadat klager verweerder de kans had gegeven om de zaak voor klager alsnog in orde te brengen zonder daarvoor kosten in rekening te brengen, de zaak niet ter hand heeft genomen, waardoor klager schade heeft geleden;
b) verweerder stelselmatig heeft nagelaten te reageren op verzoeken van klager om contact, alsmede, nadat klager verweerder civiel aansprakelijk had gesteld, niet heeft gereageerd op het verzoek van klager om gegevens betreffende zijn verzekering te geven opdat klager zelf met de verzekeraar contact kon opnemen.
DEKENBEZWAAR
3.2 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder ten opzichte van klager in strijd met de zorg die hij als advocaat had behoren te betrachten heeft gehandeld;
b) verweerder niet heeft gereageerd op het herhaald verzoek van de deken om de deken zijn standpunt met betrekking tot de klacht van klager kenbaar te maken, waardoor verweerder de deken belemmerd heeft in de uitoefening van zijn taken.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft klager bijgestaan bij de incasso van een vordering van € 46.000,- die klager heeft op een aannemer voor wie hij als ZZP-er werkzaamheden heeft verricht. Omdat verweerder niet, dan wel met grote vertraging actie ondernam om de vordering in rechte geldend te maken, heeft klager eerder een klacht tegen verweerder ingediend. Die klacht is bij beslissing van de raad van 14 december 2010 gegrond verklaard en aan verweerder is toen de maatregel van berisping opgelegd.
4.2 Bij beslissing van de raad van 1 november 2010 is naar aanleiding van een dekenbezwaar aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand opgelegd met een proeftijd van een jaar omdat verweerder bij herhaling naliet informatie aan de deken te verstrekken, dan wel reactie op klachten te verstrekken.
4.3 Na de onder 4.1 bedoelde beslissing heeft klager contact opgenomen met verweerder om de gevolgen van de uitspraak van de raad te bespreken. Verweerder heeft klager verzocht de zaak alsnog voor hem in orde te mogen brengen, zonder dat hij daarvoor kosten in rekening zou brengen. Klager heeft daarmee ingestemd, op voorwaarde dat er een plan van aanpak zou komen, alsmede voortgangsberichten, statusberichten en structureel goede communicatie. Verweerder is deze afspraken niet nagekomen. Verweerder reageerde beperkt op telefoontjes of e-mailberichten van klager.
4.4 In november 2011 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die hij had geleden. Klager heeft verweerder verzocht de zaak te melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Ter zitting van de raad op 18 juli 2012 heeft verweerder erkend dat zijn mededeling aan klager van 2 maart 2012 dat hij de zaak had gemeld aan zijn verzekeraar, onjuist was. Verweerder deed de melding op 17 juli 2012, één dag voor de zitting bij de raad.
4.5 Klager heeft zijn klacht bij de deken ingediend op 1 maart 2012. De deken heeft verweerder bij brieven van 22 maart, 16 april en 2 mei 2012 gevraagd om een reactie op de klacht. Deze reactie is uitgebleven.
4.6 Op verzoek van de deken heeft een rapporteur de praktijk van verweerder onderzocht. Op 14 februari 2013 heeft de rapporteur zijn rapport uitgebracht.
5 BEOORDELING
5.1 In de overweging die betrekking heeft op de aan klager opgelegde maatregel heeft de raad onder meer overwogen dat verweerder ter zitting van de raad heeft verklaard dat hij medische problemen heeft die zijn beroepsuitoefening hebben belemmerd, dat hij zich schuldig voelt voor zijn optreden en zich daarvoor schaamt. Vervolgens heeft de raad overwogen: “Naar zijn eigen stellingen belemmert zijn medische conditie verweerder in het uitoefenen van zijn beroep. Dat geeft de raad aanleiding tot zorg over de verdere praktijkvoering door klager. Mede in dit licht heeft de deken de raad in overweging gegeven om de maatregel van schrapping op te leggen. In het licht van de omstandigheid dat het volgens verweerder medisch beter met hem gaat, hetgeen hij onderstreept met zijn verschijning te zitting, acht de raad de maatregel van schrapping op dit moment te vergaand. De raad is van oordeel dat, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden passend en aangewezen is.”
5.2 De grieven van verweerder richten zich tegen de hiervoor onder 5.1 geciteerde overweging. Verweerder stelt dat de raad niet dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn overige persoonlijke en zakelijke omstandigheden en dat de raad bij het opleggen van de maatregel in onevenredige mate rekening heeft gehouden met het feit dat hij antecedenten heeft. Verweerder grieft derhalve niet tegen de gegrondverklaring van zowel de klacht van klager als het dekenbezwaar, zodat de gegrondverklaring van de klacht en het bezwaar vaststaat en geen bespreking behoeft.
5.3 Het hof overweegt met betrekking tot de aan verweerder opgelegde maatregel als volgt. In zijn appelmemorie, alsmede ter zitting van het hof, zijn de persoonlijke omstandigheden van verweerder in de periode 2009 tot medio 2012 uitvoerig besproken. Verweerders echtgenote is na een langdurig ziekbed eind mei 2010 overleden. Los van de emotionele belasting die dat voor verweerder meebracht, werd bij verweerder in de loop van 2011 een ziekte geconstateerd die verweerders slechte fysieke toestand na het overlijden van zijn echtgenote verklaarde. Inmiddels hebben de medische behandelingen succes en is verweerders toestand na medio 2012 verbeterd. Hoewel het hof alle begrip heeft voor de moeilijke periode die verweerder heeft doorgemaakt, acht het hof dat geen rechtvaardiging voor het niet nakomen door verweerder van de, nota bene op zijn initiatief, met klager begin 2011 gemaakte afspraak, noch voor het feit dat hij de deken heeft belemmerd bij diens onderzoek naar de klacht van klager. Door zijn handelen heeft verweerder klager ten tweede male benadeeld, waarvan hem een ernstig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het hof acht gezien de ernst van dit tuchtrechtelijk verwijt de door de raad opgelegde maatregel, alle omstandigheden in aanmerking nemend passend. Het feit dat de door de deken ingeschakelde rapporteur op 14 februari 2013 heeft gerapporteerd dat het kantoor van verweerder goed is georganiseerd, maakt het voorgaande niet anders.
5.4 Ter zitting van het hof heeft klager verklaard dat hij van verweerder een financiële genoegdoening verwacht, maar dat het niet zijn primaire doel is dat verweerder een zodanige maatregel opgelegd krijgt, dat hij zijn beroep al dan niet tijdelijk niet meer kan uitoefenen. Om die reden heeft het hof verweerder in de gelegenheid gesteld om na de behandeling ter zitting, al dan niet met medewerking van zijn rechtsbijstandverzekeraar, met klager tot overeenstemming te komen. De deken, die ter zitting van het hof heeft aangeboden te bemiddelen, heeft het hof bij brief van 27 maart 2013 laten weten dat overleg heeft plaatsgevonden in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de rechtsbijstandverzekeraar, maar dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Het hof heeft partijen na ontvangst van de brief van de deken laten weten dat zij het hof konden berichten indien zij alsnog overeenstemming zouden bereiken en dat het hof heden uitspraak zou doen. Ter zitting heeft verweerder herhaaldelijk verwezen naar zijn rechtsbijstandverzekeraar. Het standpunt van verweerder komt er op neer dat hij niets kan toezeggen zonder toestemming en medewerking van zijn verzekeraar. Dat standpunt vermag het hof niet in te zien. Het hof begrijpt dat verweerder graag ziet dat de claim van klager wordt betaald door zijn verzekeraar, maar ook indien de verzekeraar om welke reden dan ook niet betaalt, staat niets er aan in de weg dat verweerder op persoonlijke titel afspraken met klager maakt teneinde te bewerkstelligen dat de door de raad opgelegde maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van zes maanden wordt omgezet in een voorwaardelijke schorsing met daarbij de bijzondere voorwaarde betaling door verweerder aan klager van enig overeengekomen bedrag. Nu verweerder daartoe kennelijk niet bereid is, ziet het hof geen andere mogelijkheid dan de beslissing van de raad te bekrachtigen. Het hof zal bepalen dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 10 juni 2013.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 september 2012, genomen onder nummer 12-151A en 12-152A en bepaalt dat de aan verweerder opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 10 juni 2013.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, A.D.R.M. Boumans, G.J.S. Bouwens en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2013.