Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:109
Zaaknummer
6939
Inhoudsindicatie
Schorsing 3 maanden. Door het hof bekrachtigd, wegens niet adviseren ondanks voorschotbetaling. In appel niet aannemelijk gemaakt dat opdracht andere kwestie betrof. Had op de weg van verweerder gelegen afspraken schriftelijk te bevestigen.
Uitspraak
van 14 maart 2014
in de zaak 6939
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klagers
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 9 september 2013, onder nummer
L 141-2013, aan partijen toegezonden op 10 september 2013, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel is opgelegd van drie maanden onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk. De beslissing van de raad is gepubliceerd op www.tuchtrecht.nl met het kenmerk ECLI:NL:TADRSHE:2013:58.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 oktober 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van. 9 december 2013 van de gemachtigde van klagers;
- de antwoordmemorie van klagers.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 januari 2014, waar zijn verschenen klagers, vergezeld van hun raadsman mr. X., en verweerder, vergezeld van zijn raadsman mr. Y.. Laatstgenoemde heeft gepleit aan de hand van schriftelijke aantekeningen.
3 KLACHT
3.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ondanks betaling van een bedrag van € 1.500,00 geen advies heeft uitgebracht en uiteindelijk, pas na rappels, kort vóór het einde van de appèltermijn heeft medegedeeld niets voor klagers te kunnen doen.
4 FEITEN
4.1. De raad heeft de volgende feiten als vaststaand aangemerkt, waarbij het hof in de navolgende weergave ervan twee kennelijke verschrijvingen in de jaartallen corrigeert. Nu deze feiten niet zijn bestreden dienen zij ook in hoger beroep als uitgangspunt.
4.2. Klagers zijn betrokken geweest in een civiele procedure bij de rechtbank M. In deze procedure is op 10 oktober 2012 vonnis gewezen. De door klagers ingestelde vorderingen tegen C. zijn hierbij afgewezen. Op 2 november 2012 hebben klagers een afspraak met verweerder op zijn kantoor gehad. Verweerder heeft klagers vervolgens een voorschotnota doen toekomen. Deze is door klagers op 5 november 2012 voldaan. Klagers hebben het dossier, bestaande uit drie ordners met strafrechtelijke en civielrechtelijke stukken, aan verweerder overhandigd.
4.3. Na de afspraak op 2 november 2012 hebben klagers enige tijd niets van verweerder vernomen. Aanvang januari 2013 hebben zij telefonisch contact met verweerder gezocht. Op 4 januari 2013 heeft verweerder hen teruggebeld en hen meegedeeld dat hij niets voor hun zou kunnen betekenen. Vervolgens heeft verweerder enkele dagen nadien, na interventie door de deken, de dossiers aan klagers geretourneerd. Op 10 januari 2013 verliep de termijn voor het instellen van appel tegen het vonnis van de rechtbank M.
5 BEOORDELING
5.1. Verweerder heeft in zijn hoger beroep volhard in de betwisting dat klagers hem hadden verzocht advies uit te brengen over de kans van slagen van hoger beroep tegen het civiele vonnis van10 oktober 2012. Hij heeft staande gehouden dat zijn opdracht betrof het onderzoek naar de mogelijkheden van beklag tegen een beslissing tot niet verdere vervolging en niet een advies over eventueel hoger beroep tegen het (civiele) vonnis van 10 oktober 2012.
5.2. Ook in hoger beroep heeft verweerder deze betwisting niet aannemelijk gemaakt. Voorop staat daarbij, zoals de raad terecht heeft overwogen, dat het op de weg van verweerder had gelegen de op 2 november 2012 gemaakte afspraken aan klagers schriftelijk te bevestigen. Dat verweerder dit niet heeft gedaan heeft de raad terecht als tuchtrechtelijk laakbaar aangemerkt. Bij gebreke van een dergelijke schriftelijke bevestiging heeft het hof verweerders - door klagers betwiste - versie van de gegeven opdracht niet kunnen vaststellen.
5.3. Voorts moet als niet in appel bestreden uitgangspunt gelden dat verweerder pas na diverse telefoontjes van klagers en interventie door de deken - uitsluitend mondeling - advies heeft uitgebracht, niet eerder dan enkele dagen voor het verstrijken van de appeltermijn. Bovendien had dit advies kennelijk geen betrekking op de vraag die eisers aan de orde wilden stellen, namelijk de kans van slagen van appel tegen het civiele vonnis van 10 oktober 2012.
5.4. Het hof deelt daarom het oordeel van de raad dat verweerder onzorgvuldig en tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en dat de klacht gegrond is.
5.5. Verweerder heeft ook en vooral de zwaarte van de door de raad opgelegde maatregel van drie maanden schorsing aangevochten. Hij voert daartoe aan dat de vorige tuchtrechtelijke veroordelingen betrekking hadden op andersoortige klachten van financiële aard. Verweerder heeft gewezen op de moeilijke periode die zijn kantoor doormaakt door de publieke aandacht voor de tuchtrechtelijke veroordeling van zijn broer. Verder heeft hij aangevoerd zich te realiseren dat de organisatie van zijn kantoor moet worden verbeterd en dat hij daarvoor ook stappen heeft ondernomen.
Tenslotte heeft verweerder bij de mondelinge behandeling meegedeeld bereid te zijn tot terugbetaling, binnen een week na de dag van de zitting, van het door klagers betaalde voorschot van € 1.500,-.
5.6. Het hof heeft goede nota genomen van verweerders onvoorwaardelijke toezegging tot terugbetaling van het voorschot. Eveneens heeft het hof kennis genomen van verweerders verbeterplannen met betrekking tot zijn kantoororganisatie. Gezien de aard en de ernst van de gegronde klacht, mede gelet op de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerder, geeft het door verweerder aangevoerde echter onvoldoende reden wijziging aan te brengen in de door de raad opgelegde maatregel.
5.7. De beslissing van de raad zal daarom worden bekrachtigd, met bepaling van de ingangsdatum van de schorsing op 1 mei 2014.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 9 september 2013 met het nummer L 141-2013;
- bepaalt dat de opgelegde schorsing ingaat op 1 mei 2014 of, indien verweerder uit andere hoofde geschorst is in de praktijkuitoefening of dan niet meer op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan die andere schorsing resp. zodra verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema,
G.W.S. de Groot, J.P. Balkema, en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2014.