Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:36

Zaaknummer

7286

Inhoudsindicatie

Verweerder nam van tussenpersoon de echtscheidingsprocedure van klaagster over en wikkelde deze zonder enig contact of overleg met klaagster af. gegrond, een maand schorsing

Uitspraak

                                   

Beslissing van 6 februari 2015

in de zaak 7286

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 2 september 2014, onder nummer 14-067A, aan partijen toegezonden op 2 september 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van één maand onvoorwaardelijke schorsing is opgelegd.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:223.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 september 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster;

-    brief van klaagster aan het hof d.d. 12 oktober 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 december 2014, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van klaagster, geen toelichting geeft op de gang van zaken die speelde tijdens de echtscheidingsprocedure waarin klaagster verwikkeld was;

b)    klaagster er pas recentelijk van op de hoogte is gekomen dat de echtscheiding reeds in 2012 is uitgesproken en dat verweerder daarin als advocaat van klaagster is opgetreden.

 

4    FEITEN

De raad heeft de volgende feiten vastgesteld:

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. Klaagster is geboren en getogen op St. V.. Zij heeft de nationaliteit van St. V.. Op 22 mei 2007 zijn klaagster en X in K., St. V., getrouwd. X kwam oorspronkelijk ook van St. V., maar woonde en werkte al vele jaren in Nederland. X had naast de nationaliteit van St. V. ook de Nederlandse nationaliteit. Rond 2010 is klaagster – na haar huwelijk met X – naar Nederland gekomen en heeft zij samen met X in zijn koopwoning gewoond. In augustus 2011 heeft klaagster de echtelijke woning verlaten. Klaagster heeft zich tot mr. B, als jurist werkzaam bij de A. groep, gewend met het verzoek een echtscheidingsverzoek in te dienen. Mr. B heeft de van klaagster ontvangen stukken aan verweerder gegeven en verweerder mondeling verzocht de echtscheiding voor klaagster in orde te maken. Verweerder heeft geen contact gehad met klaagster. Verweerder is afgegaan op de door mr. B aan hem verstrekte informatie. Klaagster was niet bekend met de inschakeling van verweerder. Zij dacht dat mr. B haar bijstond in de echtscheidingsprocedure. X heeft op 17 november 2011 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend waarin hij een rechtskeuze heeft gedaan voor Nederlands recht. Op 5 december 2011 heeft verweerder voor klaagster een toevoeging aangevraagd. De Raad voor de Rechtsbijstand heeft de toevoeging op 5 januari 2012 afgegeven. Verweerder heeft namens klaagster op 26 april 2012 een verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek tot bijdrage door X in het levensonderhoud van klaagster bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft in 2012 de echtscheiding uitgesproken zonder toekenning van alimentatie aan klaagster en zonder verdeling van de echtelijke boedel. De advocaat van X heeft de echtscheidingsbeschikking doen inschrijven. Mr. B. heeft verweerder verzocht het dossier van klaagster aan hem toe te sturen omdat klaagster een nieuwe advocaat had. Verweerder heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en geen kopieën gemaakt.

 

5    BEOORDELING

Verweerder heeft zijn beroep bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door het hof op 8 december 2014 beperkt tot de hoogte van de door de raad opgelegde maatregel. Voor zover verweerder grieven heeft gericht tegen de gegrondbevinding van de klacht zal het hof daar dus niet op in gaan. Het hof oordeelt dat voor matiging van de door de raad opgelegde maatregel van een maand onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk geen aanleiding is. Nu verweerder de echtscheiding van klaagster heeft behandeld zonder enig contact met haar te hebben is sprake van een zeer ernstig aan verweerder te maken verwijt. De gevolgen voor klaagster zijn aanzienlijk geweest en bovendien is door het handelen van verweerder het aanzien van de advocatuur in het algemeen geschaad. Het hof zal mitsdien de door de raad opgelegde maatregel bekrachtigen. Omdat de raad de aanvangsdatum van de schorsing in de beslissing heeft opgenomen, behoeft het hof dit niet nader te bepalen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 september 2014, gewezen onder nummer 14-067A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, E. Schutte en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.