Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-12-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:252
Zaaknummer
170222
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het hof is, anders dan de raad oordeelde, klachtonderdeel a gegrond. Verweerster heeft immers de geldigheidsduur van de beschikking voorlopige voorzieningen laten verlopen zonder te zorgen voor een deugdelijke voorziening voor de voortgezette betaling van de kinderalimentatie. Dat de advocaat van de man rond het expireren van de beschikking telefonisch heeft gezegd dat de man wel zou blijven doorbetalen, acht het hof onvoldoende.
Inhoudsindicatie
De gegrondbevinding van klachtonderdeel a leidt naar het oordeel van het hof niet tot oplegging van een hogere maatregel dan de door de raad opgelegde waarschuwing, nu klachtonderdeel a in feite voortvloeit uit het reeds door de raad gegrond bevonden klachtonderdeel f.
Inhoudsindicatie
Het hof ziet in dit geval bij uitzondering geen aanleiding tot het opleggen van een proceskostenveroordeling in hoger beroep, nu verweerster de beslissing in hoger beroep niet zelf heeft uitgelokt en de beslissing in hoger beroep, zoals ook overwogen in r.o. 5.4, materieel vrijwel gelijk is aan de beslissing in eerste aanleg.
Uitspraak
Beslissing
van 15 december 2017
in de zaak 170222
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 17 juli 2017, gewezen onder nummer 16-1036, aan partijen toegezonden op 17 juli 2017, waarbij klachtonderdelen d en f en klachtonderdeel i, voor zover het de communicatie met klaagster betreft, gegrond zijn verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard. Verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met de veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de reiskosten van € 50,00 aan klaagster en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:112.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De appelmemorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 augustus 2017 per post ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg; en
- de antwoordmemorie van verweerster, binnengekomen bij de griffie van het hof per post op 21 september 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 november 2017, waar klaagster en verweerster zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover nog voor de behandeling in hoger beroep van belang in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de beschikking voorlopige voorzieningen van 13 augustus 2014 (‘beschikking I’) te laten verlopen;
b) niet direct mee te delen dat de door klaagster aangeleverde informatie niet bruikbaar was;
c) het overzicht met alle bedragen waarop klaagster meende recht te hebben, niet te gebruiken in de procedure;
d) (…);
e) (…);
f) (…);
g) klaagster niet bij te staan in de zaken tegen Bureau Jeugdzorg;
h) beschikking III pas een week na de uitspraak aan klaagster door te sturen;
i) (…).
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Naar het oordeel van het hof is, anders dan de raad oordeelde, klachtonderdeel a gegrond. Verweerster heeft immers de geldigheidsduur van de beschikking voorlopige voorzieningen van 13 augustus 2013 laten verlopen zonder te zorgen voor een deugdelijke voorziening voor de voortgezette betaling van de kinderalimentatie. Dat de advocaat van de man rond het expireren van de beschikking telefonisch heeft gezegd dat de man wel zou blijven doorbetalen, acht het hof onvoldoende.
Ten tijde van de bijeenkomst van partijen met hun advocaten was de geldigheidsduur van de beschikking al verlopen; de toen door de man kennelijk gedane toezegging is niet schriftelijk door verweerster bevestigd, terwijl dat met het oog op het belang van klaagster wel had mogen worden verwacht.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel g overweegt het hof nog dat weliswaar vaststaat dat verweerster klaagster in formele zin heeft bijgestaan in de zaken tegen Bureau Jeugdzorg, maar dat klaagster stelt dat zij te weinig “bijval” van verweerster heeft gekregen in haar zorgen om haar kinderen. Nu klaagster dit verwijt niet nader heeft geconcretiseerd en verweerster stelt dat zij op verschillende momenten hierover met klaagster overleg heeft gevoerd, acht het hof dit klachtonderdeel, ook aldus opgevat, evenals de raad niet gegrond.
5.3 Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De overige grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt derhalve bekrachtigd.
5.4 De gegrondbevinding van klachtonderdeel a leidt naar het oordeel van het hof niet tot oplegging van een hogere maatregel dan de door de raad opgelegde waarschuwing, nu klachtonderdeel a in feite voortvloeit uit het reeds door de raad gegrond bevonden klachtonderdeel f.
5.5 Het hof ziet in dit geval bij uitzondering geen aanleiding tot het opleggen van een proceskostenveroordeling in hoger beroep, nu verweerster de beslissing in hoger beroep niet zelf heeft uitgelokt en de beslissing in hoger beroep, zoals ook overwogen in r.o. 5.4, materieel vrijwel gelijk is aan de beslissing in eerste aanleg.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 juli 2017, onder nummer 16-1036, voor zover klachtonderdeel a daarbij ongegrond werd verklaard, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart klachtonderdeel a gegrond;
bekrachtigt deze beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. M.M.H.P. Houben, J. Italianer, J.R. Krol en V. Wolting, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 15 december 2017.