Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:85
Zaaknummer
150075
Inhoudsindicatie
Verweerder schoot tekort in zorgvuldigheid toen hij zich één dag voor de comparitie van partijen terugtrok als advocaat. Hij had zich ervan moeten verzekeren dat de comparitie van partijen geen doorgang zou vinden in plaats van uitgaan van zijn eigen aanname. Het had op zijn weg gelegen om na afloop van de comparitie bij de rechtbank na te gaan of de zaak inderdaad was aangehouden. De belangen van klaagster zijn hierdoor geschaad. Klacht is gegrond. Het hof vindt de door de raad opgelegde maatregel van berisping te bezwaar en legt een waarschuwing op. Het hof acht van belang dat verweerder doordrongen is van de ernst van zijn verwijtbare handelen, dat hij getracht heeft om tot een oplossing te komen met klaagster en dat niet eerder aan hem een tuchtrechtelijke sanctie is opgelegd.
Uitspraak
Beslissing
van 25 april 2016
in de zaak 150075
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 31 augustus 2015, onder nummer OB19-2015, aan partijen toegezonden op 1 september 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:184.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 1 oktober 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 maart 2016, waar verweerder met zijn gemachtigde mr. Kl, advocaat te E, is verschenen. Klaagster heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. V. Mr. K heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet, door zich daags voor een comparitie als behandelend advocaat aan de zaak te onttrekken en geen verweer in reconventie te voeren.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft aan klaagster rechtsbijstand verleend in meerdere zaken waaronder een zaak tegen X. Tussen partijen is een verschil van mening ontstaan, onder andere omtrent de betaling van openstaande facturen in de door verweerder behandelde zaken. De werkzaamheden in de zaak tegen X worden door de rechtsbijstandsverzekering vergoed. Partijen spraken echter af dat klaagster in die betreffende zaak de btw over de notabedragen en de eigen bijdrage rechtstreeks aan verweerder zou betalen.
4.2 Op 12 februari 2014 heeft tussen klaagster en verweerder een uitvoerig gesprek plaatsgevonden ter voorbereiding van de comparitie in de zaak tegen X. Daarbij zijn ook de nog openstaande facturen van verweerder aan de orde gekomen.
4.3 Bij e-mail van 24 februari 2014 te 21.59 uur heeft verweerder aan klaagster laten weten dat in de zaak tegen X nog een klein bedrag aan btw open stond dat later kon worden betaald maar dat hij, bij gebreke van een tijdige ontvangst van de betaling in de zaak tegen Y (uiterlijk op 25 februari 2015 om 12.00 uur), geen andere mogelijkheid zag dan zich terug te trekken als advocaat.
4.4 Op 25 februari 2014 hebben klaagster en verweerder een gesprek gehad op het kantoor van klaagster. Bij e-mail van 25 februari 2014 te 12.17 uur heeft verweerder aan klaagster het volgende medegedeeld:
“Het door u toegezegde bedrag hebben wij niet ontvangen. Het kost mij teveel moeite om achter mijn geld aan te lopen. Ik merk dat ik niet langer de motivatie kan opbrengen voor u te blijven optreden en het dus niet verstandig is dat ik uw zaken nog langer behartig (..) Ik zal de rechtbank en de wederpartij uiterlijk om 16.00 uur laten weten dat ik mij onttrek als uw advocaat. De comparitie zal dan geen doorgang vinden. U zult de komende 2 weken in de gelegenheid worden gesteld een andere advocaat te vinden. Dan zal een nieuwe datum en tijdstip voor de comparitie worden bepaald.”
4.5 Op 25 februari 2014 heeft verweerder, middels rolformulier B2, omstreeks 16.00 uur aan de rechtbank medegedeeld dat hij zich als advocaat heeft onttrokken aan de zaak en dat hij klaagster had gewezen op de gevolgen daarvan. Bij e-mail van 25 februari 2014 te 16.01 uur heeft verweerder aan klaagster een afschrift van het rolformulier toegezonden met de volgende mededeling:
“Nogmaals breng ik onder uw aandacht dat u vanaf nu 2 weken de tijd heeft om een andere advocaat te vinden die zich u in deze procedure kan stellen en die een nieuwe dag en tijdstip kan vragen voor de mondelinge behandeling.”
4.6 Verweerder heeft eveneens bij e-mail van 25 februari 2014 te 16.06 uur een afschrift van het rolformulier aan de advocaat van X doen toekomen. In zijn e-mail heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
“Op grond van het rolreglement neem ik aan dat de zitting geen doorgang zal vinden en dat de zaak wordt aangehouden voor 2 weken voor een nieuwe advocaat”.
4.7 De comparitie in de zaak heeft op 26 februari 2014 doorgang gevonden. Klaagster en verweerder zijn niet ter comparitie verschenen. De zaak is vervolgens op de rol van 9 april 2014 geplaatst voor vonnis. Bij brief d.d. 27 februari 2014 heeft de griffier van de rechtbank verweerder laten weten dat de zaak conform artikel 7.2 van het landelijk rolreglement naar de rol was verwezen van 12 maart 2014 voor het stellen van een nieuwe advocaat. De stukken zijn door verweerder op 12 maart 2014 naar de opvolgend advocaat gestuurd. Bij vonnis van 14 mei 2014 heeft de rechtbank de vordering van klaagster in conventie afgewezen en de vordering in reconventie van X toegewezen. De rechter heeft daartoe onder meer overwogen dat klaagster in reconventie geen verweer heeft gevoerd. Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klachten zijn ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.
5.2 De raad heeft voorop gesteld dat wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en hij ervoor dient zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan geen nadeel ondervindt (gedragsregel 9 lid 3). Het belang van de cliënt, niet het eigen belang, is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen (gedragsregel 5). De raad heeft geoordeeld dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld en zijn eigen belangen heeft laten prevaleren boven die van klaagster bij het nemen van zijn besluit op 25 februari 2014, één dag voor de comparitie van partijen, om de zaak van klager neer te leggen en zich, ter uitvoering van dit besluit, als advocaat te onttrekken. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en verweerder een berisping opgelegd.
5.3 Verweerder bestrijdt de gegrondverklaring van de klacht door de raad niet. Voor zover verweerder gegriefd heeft tegen de door de raad vastgestelde feiten verwijst het hof naar de vaststelling van die feiten in hoger beroep. Het onderhavige beroep richt zich tegen de aan verweerder opgelegde maatregel van berisping. Verweerder voert aan dat hij zijn best heeft gedaan om zich op zorgvuldige wijze te onttrekken door van te voren het rolreglement te raadplegen en de griffier te benaderen, die hem niet heeft tegengesproken toen hij de verwachting uitsprak dat de comparitie geen doorgang zou vinden. Daarnaast beroept verweerder zich erop dat hij inzicht heeft gegeven in de wijze waarop het bij de onttrekking is misgelopen. Ook gelet op de omstandigheid dat verweerder inzicht heeft in het klachtwaardige van zijn handelen, aan hem niet eerder een maatregel is opgelegd, hij bereid is om mogelijke schade die klaagster heeft geleden te vergoeden en hij als vorm van genoegdoening de destijds nog openstaande nota’s van klaagster heeft laten crediteren, is volgens verweerder de maatregel van berisping te zwaar.
5.4 Het hof oordeelt als volgt. De raad heeft het handelen van verweerder beoordeeld aan de hand van de juiste maatstaf. Indien een advocaat besluit om de behandeling van een zaak neer te leggen, mag hij dit niet op een ongelegen moment doen en bovendien dient hij daarbij zorgvuldig te werk te gaan teneinde de belangen van zijn cliënt niet te schaden. In hoger beroep staat niet ter discussie dat verweerder tekort schoot in zorgvuldigheid toen hij zich terugtrok als advocaat. Het hof deelt het oordeel van de raad dat, mede gelet het voor klaagster ongelegen en ontijdige moment waarop verweerder zich terugtrok, verweerder zich ervan had moeten verzekeren dat de comparitie van partijen geen doorgang zou vinden in plaats van uit te gaan van zijn eigen aanname. Het had ook op de weg van verweerder gelegen om na afloop van de comparitie van partijen bij de rechtbank na te gaan of de zaak inderdaad was aangehouden. Door dit na te laten en klaagster hierover niet te informeren, heeft verweerder de belangen van klaagster geschaad. Klaagster is immers door de rechtbank bij gebrek aan verweer veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk geldbedrag, waardoor zij zich begrijpelijkerwijs genoodzaakt heeft gezien om hiertegen hoger beroep aan te tekenen. Het hof vindt echter, alle omstandigheden van de zaak in aanmerking genomen, de door de raad opgelegde maatregel van berisping te zwaar. Daartoe overweegt het hof dat verweerder er blijk van heeft gegeven doordrongen te zijn van de ernst van zijn tuchtrechtelijk verwijtbare handelen. Hij heeft erkend dat hij onjuist heeft gehandeld en dat de belangen van klaagster hierdoor zijn geschaad en hij heeft – naar onweersproken is komen vast te staan – getracht daar een oplossing voor te vinden door zijn openstaande nota’s te crediteren en klaagster aan te bieden om mogelijke schade ontstaan door zijn handelwijze te vergoeden. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat, hoewel het een serieus verwijt betreft dat verweerder kan worden gemaakt, aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke sanctie is opgelegd. Dit brengt met zich dat het verwijt dat verweerder kan worden gemaakt niet dermate zwaar weegt dat een berisping op zijn plaats is. Het hof zal de opgelegde maatregel vernietigen en een enkele waarschuwing opleggen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-
Hertogenbosch van 31 augustus 2015, onder nummer OB19-2015, voor zover aan verweerder daarin de maatregel van berisping werd opgelegd, en ten aanzien van de maatregeloplegging opnieuw rechtdoende;
- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.;
- bekrachtigt de beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.P. Balkema, G. Creutzberg, J.R. Krol en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 25 april 2016.