Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:301

Zaaknummer

6671

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar gegrond voor zover opgave CCV niet gedaan, ongegrond met betrekking tot de verleende bijstand aan een cliënte. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing an 4 november 2013

in de zaak 6671

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten in het

Arrondissement Noord-Holland

de deken

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 18 december 2012, onder nummer 12-227Alk, aan partijen toegezonden op 18 december 2012, waarbij het dekenbezwaar tegen verweerster in beide onderdelen gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YN3648.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 januari 2013 per fax ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van de deken.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 september 2013, waar de deken en verweerster, vergezeld van mr. Z., zijn verschenen.

 

 

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) niet voldoet aan haar verplichting om opgave te doen voor de Centrale Controle Verordeningen 2011;

b) toezeggingen aan mevrouw X heeft gedaan om haar als advocaat bij te staan terwijl zij wist of had moeten weten dat zij niet in staat zou zijn om haar als cliënte bij te staan.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Verweerster is in 2000 beëdigd als advocaat. Sinds augustus 2008 oefent zij de praktijk uit als eenmanskantoor. Met ingang van 1 maart 2011 houdt verweerster kantoor aan huis.

4.3 Verweerster kampt vanaf 2007 met opeenvolgende fysieke en burn-out gezondheidsklachten.

4.4 Naar aanleiding van over verweerster ingediende klachten heeft de voormalig deken te Alkmaar een onderzoek gedaan. Bij brief van 15 juni 2011 heeft hij verweerster in overweging gegeven zich uit te laten schrijven als advocaat om zich na volledig herstel weer te laten beëdigen. In deze brief is verweerster ook erop gewezen dat zij zich, zolang zij als advocaat staat ingeschreven, aan de geldende verordeningen dient te houden.

4.5 Eind november 2011 heeft mevrouw X, na doorverwijzing door het Juridisch Loket, verweerster verzocht haar bij te staan bij de afwikkeling van haar echtscheiding. Eind februari 2012 heeft mevrouw X zich bij de deken beklaagd over de bereikbaarheid en het functioneren van verweerster. Uiteindelijk – naar het hof begrijpt nog in februari 2012 - heeft mevrouw X zich tot een andere advocaat gewend en heeft zij bij de deken een klacht ingediend over de handelwijze van verweerster.

4.6 Mede naar aanleiding van vragen en klachten van mevrouw X heeft de deken op 16 maart 2012 een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerster. Tijdens dit bezoek heeft de deken werkafspraken gemaakt met verweerster die zijn vastgelegd in een brief van 23 maart 2012. Een van deze afspraken is dat verweerster tot aan haar volledige herstel geen cliënten zal aannemen.

4.7 Bij brief van 27 april 2012 heeft de deken verweerster meegedeeld dat zij nog geen aangifte had gedaan voor de Centrale Controle Verordeningen 2011 (hierna: CCV 2011), hetgeen uiterlijk 28 maart 2012 had moeten zijn gebeurd. Verweerster is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 11 mei 2012 alsnog aangifte te doen. Bij brief van 16 mei 2012 heeft de deken verweerster laten weten dat geen bericht van verweerster was ontvangen noch een aangifte was ingediend. Verweerster is opnieuw uitstel verleend, dit maal tot 21 mei 2012. Tevens is meegedeeld dat de deken overwoog een dekenbezwaar in te dienen, indien wederom een reactie van verweerster uitbleef.

4.8 Vervolgens heeft verweerster de deken bij brief van 17 mei 2012 bericht door ziekte niet in staat te zijn geweest te reageren. Tevens heeft zij verzocht om uitstel tot 8 juni 2012 (onder meer) om aangifte CCV 2011 te doen, welk uitstel haar door de deken is verleend bij brief van 25 mei 2012.

4.9 Van verweerster is op of omstreeks 8 juni 2012 geen aangifte ontvangen, waarna de deken bij brief van 20 juli 2012 een dekenbezwaar tegen verweerster heeft ingediend.

5 BEOORDELING

Onderdeel a)

5.1 Verweerster voert aan dat zij in het voorjaar van 2012 vanwege klachten - bestaande uit een tijdelijk verminderd cognitief overzicht resulterend in een verminderd aandacht-, concentratie- en leervermogen, waarvoor zij zich in oktober 2010 onder behandeling heeft gesteld - niet in staat is geweest adequaat te antwoorden op verzoeken van de deken in verband met de aangifte CCV 2011. Zij verwijst in dit verband naar een medische verklaring van haar behandelend psycholoog van 5 oktober 2012. Volgens verweerster beschikte zij niet over contactpersonen in haar directe omgeving die haar belangen konden of wilden behartigen. Verweerster heeft getracht een oplossing te zoeken, doch eerst vlak voor de zitting bij de raad heeft zij mr. Z. bereid gevonden haar bij te staan. Mr. Z. heeft de deken bij brief van 7 januari 2013 voormelde medische verklaring gezonden met het officiële verzoek verweerster vrij te stellen van opleidingsverplichtingen. Bij diezelfde brief is de aangifte CCV 2011 meegestuurd. Tevens is toegezegd dat verweerster aan de verplichting tot het insturen van de CCV’s zal blijven voldoen.

5.2 Het hof stelt vast dat verweerster niet heeft gereageerd op de eerste brieven van de deken omtrent de aangifte CCV 2011 en uiteindelijk niet tijdig aangifte heeft gedaan. Hetgeen verweerster tot haar verweer heeft aangevoerd, neemt de verwijtbaarheid van deze omissie niet weg. Daarbij acht het hof van belang dat verweerster na een aantal rappelbrieven van de deken in het voorjaar van 2012 uiteindelijk zelf om nog een nader uitstel heeft verzocht voor het doen van de CCV-aangifte, waaruit kan worden afgeleid dat zij op dat moment kennelijk besefte dat zij nalatig was voor wat betreft het doen van de desbetreffende aangifte. Desondanks is zij haar verplichtingen (wederom) niet nagekomen binnen de door haar zelf genoemde termijn. De raad kon mitsdien oordelen zoals hij deed. Het hof maakt deze beslissing tot de zijne.

Onderdeel b)

5.3 Verweerster betwist dat zij in de periode november 2011 tot en met februari 2012 niet in staat is geweest om mevrouw X bij te staan als advocaat. Verweerster verwijst in dit verband naar het door haar in de zaak van mevrouw X ingediende verweerschrift, waaruit – aldus verweerster – valt af te leiden dat ten aanzien van de behandeling in die zaak geen fouten zijn gemaakt en door mevrouw X geen schade is geleden. Het feit dat verweerster de belangen van mevrouw X adequaat heeft behandeld, betekent dat zij op dat moment in staat was om mevrouw X bij te staan.

5.4 De deken heeft in zijn antwoordmemorie aangevoerd dat het feit dat de belangen van mevrouw X mogelijk niet zijn geschaad, nog niet betekent dat het op dat moment verantwoord is geweest de zaak in behandeling te nemen. Onderdeel van de werkafspraken met verweerster is geweest dat zij vooralsnog haar praktijk niet zal uitvoeren en derhalve geen nieuwe zaken zal aannemen, terwijl verweerster in het verleden is geadviseerd zich als advocaat te laten uitschrijven.

5.5 Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Op basis van de stukken in het dossier kan het hof niet vaststellen of verweerster in de periode november 2011 tot en met februari 2012 inderdaad niet in staat is geweest mevrouw X als cliënte bij te staan. Niet duidelijk is of de omstandigheden die mogelijk een rol hebben gespeeld bij het nalaten van het doen van aangifte CCV 2011 – en die in maart 2012 aanleiding hebben gevormd voor de deken om werkafspraken met verweerster te maken omtrent het niet aannemen van nieuwe zaken -, ook reeds (in die mate) aanwezig waren in het najaar van 2011. Het hof acht onderdeel b) van het dekenbezwaar dan ook ongegrond.

5.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep van verweerster tegen onderdeel a) van het bezwaar faalt en tegen onderdeel b) slaagt. De raad heeft aan verweerster een berisping opgelegd. Gelet op de ongegrondheid van onderdeel b) ziet het hof aanleiding een andere, lichtere maatregel op te leggen. De bestreden beslissing zal voor wat betreft onderdeel b) worden vernietigd en aan verweerster zal de maatregel van een enkele waarschuwing worden opgelegd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 december 2012, onder nummer 12-227Alk, voor zover bij die beslissing onderdeel b) van het dekenbezwaar gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van berisping is opgelegd;

en, opnieuw rechtdoende,

- verklaart onderdeel b van het bezwaar ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van een enkele waarschuwing op;

- bekrachtigt de genoemde beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.H.A. Scholten, G.J. Niezink en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2013.