Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:17

Zaaknummer

6231

Inhoudsindicatie

Nadat verweerster eerst voor klager en zijn echtegonte had opgetreden in het kader van hun echtscheiding, trad zij later voor de ex- echtegnote op tegen klager ondanks negatief advies van de deken. Hof verlicht de maatregel tot berisping.

Uitspraak

Beslissing van 11 mei 2012

in de zaak 6231

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 11 oktober 2011, onder nummer 11-042U, aan partijen toegezonden op 11 oktober 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 november 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de brief van verweerster aan het hof van 9 januari 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 maart 2012, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij in de door klager tegen zijn ex-echtgenote aanhangig gemaakte procedure over wijziging van de hoogte van de door hem te betalen kinderalimentatie, voor zijn ex-echtgenote optreedt, terwijl zij in de hieraan voorafgaande echtscheidingsprocedure voor zowel klager als zijn ex-echtgenote was opgetreden.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Op 9 december 2008 zijn klager en zijn toenmalige echtgenote – verder ook “mevrouw” te noemen - bij verweerster op kantoor geweest om de door klager en zijn toenmalige echtgenote beiden gewenste echtscheiding te bespreken.  Zij hadden onderling al overeenstemming over de meeste zaken en zij hadden aanvankelijk voor ogen een mediation te starten. Zij wilden zo snel en zo goedkoop mogelijk scheiden. Verweerster heeft hun de mogelijkheid voorgehouden een echtscheidingsverzoek op naam van één van beiden in te dienen, waarbij de ander zich zou refereren. Klager en zijn toenmalige echtgenote hebben naar aanleiding van de door verweerster aan hen gegeven inlichtingen over mediation en over echtscheidingsprocedures meteen op kantoor bij verweerster besloten dat het verzoek op naam van mevrouw zou worden ingediend.

Op 10 december 2008 heeft verweerster aan klager en zijn toenmalige echtgenote ieder afzonderlijk een gelijkluidende brief gezonden, waarin zij bevestigt dat zij voor mevrouw zal optreden in een procedure tot echtscheiding, en dat meneer, zolang hij dat wenst en mevrouw daar geen problemen mee heeft, bij eventuele besprekingen aanwezig kan zijn. Zij heeft een bijlage bijgesloten met tabellen in verband met de tussen klager en zijn toenmalige echtgenote onderling af te spreken hoogte van de kinderalimentatie voor de dochter van partijen. Tenslotte heeft zij bevestigd dat zij haar werkzaamheden voor mevrouw zal verrichten tegen een uurtarief van € 190,-- excl. BTW en heeft zij een voorschotnota op naam van mevrouw bijgesloten. Deze nota is betaald van de gezamenlijke rekening van klager en zijn toenmalige echtgenote.

Mevrouw heeft op 31 december 2008 per mail aan verweerster enkele vragen gesteld over de vaststelling van de kinderalimentatie en het vastleggen van de boedelverdeling. Daarin heeft zij onder meer vermeld dat haar man t/m 2036 een overbruggingsuitkering zou ontvangen van het C van € 1.450,-- netto per maand. Verweerster heeft hierop bij brief van 12 januari 2009, afzonderlijk gestuurd aan klager en aan zijn toenmalige echtgenote met als aanhef “Geachte mevrouw X en heer (klager)”, antwoord gegeven. In die brief heeft verweerster partijen verder gevraagd naar details over de omgangsregeling, die in de echtscheidingsbeschikking moest worden vastgelegd, en een door de dochter van partijen in te vullen formulier gestuurd.

Verweerster heeft op 3 februari 2009 namens mevrouw een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank ingediend. Diezelfde dag heeft klager bij verweerster op kantoor een referteverklaring getekend. De inhoud daarvan heeft verweerster voorafgaand aan de ondertekening met klager besproken.

De echtscheiding is in april 2009 afgerond. Verweerster heeft de slotdeclaratie aan mevrouw gestuurd.

In juni 2010 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend omdat hij vermindering van de kinderalimentatie wenste. Deze advocaat heeft de ex-echtgenote van klager hierover aangeschreven en kreeg daarop een reactie van verweerster. De nieuwe advocaat van klager heeft tegen het optreden van verweerster voor de ex-echtgenote telefonisch op 13 augustus 2010 en schriftelijk op 23 augustus 2010 geprotesteerd. Verweerster is de ex-echtgenote echter in de procedure tot vermindering van kinderalimentatie blijven bijstaan.  Bij brieven van 18 november 2010 en 10 december 2010 heeft de deken, die door de nieuwe advocaat van klager over deze kwestie was benaderd, verweerster geadviseerd terug te treden als advocaat van mevrouw omdat de schijn van een belangenverstrengeling kon bestaan.  Verweerster heeft de deken bij brief van 16 december 2010 laten weten dat zij daarvoor geen enkel valide argument zag.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerster heeft in haar beroepsschrift een aantal bezwaren tegen de door de raad vastgestelde feiten geuit. Daarmee heeft het hof bij de feitenvaststelling onder r.o. 4 rekening gehouden, voor zover deze bezwaren terecht waren.

Verweerster heeft verder als grieven aangevoerd

- dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat  gezien het inhoudelijk advies van 12 januari 2009, het gezamenlijke eerste gesprek en het legaliseren van de handtekening van klager op de referteverklaring bij klager stellig de mening heeft kunnen postvatten dat verweerster ook als zijn advocaat is opgetreden, en

- dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat verweerster de beschikking heeft gekregen over vertrouwelijke en specifieke informatie over klager, waarvan zij in de latere procedure gebruik heeft kunnen maken. 

Zij verzoekt het hof de beslissing van de raad te vernietigen en de klacht alsnog ongegrond te verklaren.

5.2 Het hof hanteert als uitgangspunt dat een advocaat die met beide echtgenoten gesproken heeft over de gevolgen van een echtscheiding, het niet meer vrij staat later alleen één van partijen bij te staan (HvD 16 juni 2000, 2943).

Nu verweerster bij het eerste gesprek op 9 december 2008 met beide partijen heeft gesproken over de verschillende mogelijkheden om tot een echtscheiding te komen en aan hen beiden de voor- en nadelen daarvan heeft uiteengezet, moeten naar het oordeel van het hof zowel klager als zijn ex-echtgenote materieel als cliënt van verweerster beschouwd worden.  Verweerster regelde de echtscheiding vervolgens immers zoals beide partijen dat wilden, en zij heeft dat in de brief van 10 december 2008 aan beide partijen vastgelegd. In die brief bevestigt zij immers wat er is besproken over de echtelijke (koop)woning, over het afzien van partneralimentatie, over het gezag, de verblijfplaats, de alimentatie en de omgangsregeling met de dochter van partijen, en over de verdeling van de gemeenschap. Zij vraagt in die brief aan beide partijen om uittreksels uit het bevolkingsregister e.a. Uit deze brief heeft klager kunnen begrijpen dat verweerster ook ten behoeve van hem de echtscheiding regelde. Daaraan doet niet af dat verweerster in die brief vermeldde dat zij voor mevrouw zou optreden, aangezien dat voor klager niet meer heeft hoeven te betekenen dan dat het echtscheidingsverzoek – zoals afgesproken – op verzoek van mevrouw zou worden ingediend, en dit niet wegneemt dat verweerster materieel de belangen van beide partijen behartigde.  De bij klager gewekte indruk is nog eens bevestigd door de brief van verweerster van 12 januari 2009, gezonden aan beide partijen, waarin verweerster vragen over de berekening van de kinderalimentatie beantwoordde en advies gaf over de vastlegging van de omgangsregeling en de boedelverdeling. Ook de legalisering van de handtekening van klager en de daarbij aan hem gegeven uitleg – hoe gering op zichzelf ook – hebben voor klager opnieuw kunnen bevestigen dat verweerster ook zijn belangen behartigde.

De eerste grief faalt mitsdien.

5.3 Er is echter naar het oordeel van het hof niet gebleken dat uit het optreden van verweerster voor mevrouw in de alimentatiekwestie schade voor klager is voortgevloeid. Klager heeft ter zitting van het hof bevestigd dat verweerster de informatie over zijn uitkering van het C van mevrouw heeft ontvangen en dat deze gegevens destijds voor zijn toenmalige echtgenote niet geheim waren. Verweerster heeft deze gegevens dus niet ontvangen als gevolg van de omstandigheid dat klager meende dat verweerster ook voor hem optrad; ook zonder dat had mevrouw die gegevens aan verweerster kunnen verstrekken. Daarmee slaagt de tweede grief.

5.4 Het hof acht daarmee de klacht, evenals de raad, gegrond, maar de opgelegde maatregel te zwaar. Blijkens het oordeel over de klacht in twee instanties is het onverstandig geweest  dat verweerster het advies van de deken niet heeft opgevolgd. Ter zitting van het hof heeft verweerster opnieuw haar visie op haar positie ten opzichte van klager verdedigd, maar die enkele omstandigheid acht het hof in dit geval geen strafverzwarende omstandigheid. De hierna op te leggen maatregel acht het hof in overeenstemming met de ernst van de gegrond bevonden klacht.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

   

- bekrachtigt de beslissing van de raad voor zover de klacht daarbij gegrond werd verklaard;

- vernietigt de beslissing van de raad voor zover daarbij als maatregel een voorwaardelijke schorsing van twee maanden met een proeftijd van twee jaar werd opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, G.W.S. de Groot en W.F. van Zant, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2012.