Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:256

Zaaknummer

17-771/DH/DH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht  van advocaat tegen advocaat wederpartij over communicatie over datum kort geding kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 14 december 2017

in de zaak 17-771/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 september 2017 met kenmerk K126 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 20 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De cliënte van verweerder heeft een geschil met de cliënten van klaagster.

1.2    Verweerder heeft namens zijn cliënte bij de rechtbank een datum aangevraagd voor een kort geding. Bij e-mail van 29 maart 2017 heeft verweerder klaagster bericht dat het kort geding zal plaatsvinden op 2 mei 2017 om 09.00 uur.

1.3    Op diezelfde dag heeft klaagster verweerder per e-mail bericht dat zij - zoals zij reeds kenbaar had gemaakt - elke dag verhinderd is tot 9.30 uur en hem verzocht om het aanvangstijdstip te (laten) wijzigen. Verder heeft klaagster er onder verwijzing naar artikel 3.3. van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/civiel (hierna: “het Procesreglement”) op gewezen dat verweerder aan haar de conceptdagvaarding had dienen te zenden, zodra de datum van behandeling hem bekend was en dat hij dat alsnog per ommegaande dient te doen.

1.4    Op 30 maart 2017 heeft verweerder de rechtbank gevraagd of het mogelijk is om het kort geding een half uur later, om 09.30 uur, te laten aanvangen. Een kopie van dat verzoek heeft verweerder diezelfde dag aan klaagster gestuurd.

1.5    Op 3 april 2017 om 13.59 uur heeft klaagster verweerder per e-mail onder andere als volgt bericht:

“Aan mijn verzoek tot toezending van de conceptdagvaarding heeft u ondanks art. 3.3 van het procesreglement nog niet voldaan! Nu graag voor 17.00 vanmiddag alsnog! Daaromtrent zal ik toch uw deken niet behoeven te verzoeken om interventie?”

1.6    Op 3 april 2017 om 14.03 uur heeft verweerder als volgt per e-mail aan klaagster gereageerd:

”Zoals u weet heb ik de rechtbank gevraagd alsnog rekening te houden met uw verhinderingen, maar heb ik nog geen aangepast tijdstip vernomen. Zodra de rechtbank mij heeft bericht zal ik u omgaand informeren.”

1.7    Op 3 april 2017 om 16.51 uur heeft verweerder klaagster als volgt bericht:

“Hierbij zend ik u de dagvaarding zoals die zal worden betekend. De rechtbank heeft mij vandaag laten weten dat de zittingsdatum gehandhaafd blijft, maar het aanvangstijdstip 9.30 uur wordt.”

1.8    Bij brief van 7 juni 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij, nadat hij op 29 maart 2017 de dagbepaling van de rechtbank had ontvangen, althans die dagbepaling aan klaagster kenbaar had gemaakt, klaagster niet gelijktijdig de conceptdagvaarding heeft toegestuurd. Verweerder heeft evenmin gezorgd voor onmiddellijke toezending van de conceptdagvaarding nadat klaagster hem daarom op 3 april 2017 had gevraagd. Met een en ander heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3.3. van het Procesreglement, waarin staat dat de eisende partij uiterlijk twee dagen na ontvangst van de dagbepaling de dag en het tijdstip van de terechtzitting meedeelt aan de wederpartij en daarbij de conceptdagvaarding toezendt.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat verweerder klaagster op 29 maart 2017 per e-mail heeft bericht dat het kort geding op 2 mei 2017 om 9.00 uur zou plaatsvinden. Klaagster heeft daarop kenbaar gemaakt op dat tijdstip op die dag verhinderd te zijn. Verweerder heeft de rechtbank op 30 maart 2017 verzocht om een nieuw tijdstip te bepalen. Van zijn bericht aan de rechtbank heeft hij klaagster een kopie gestuurd.

4.2    Op 3 april 2017 heeft verweerder van de rechtbank bericht ontvangen dat de zittingsdatum gehandhaafd werd, maar dat het aanvangstijdstip van de zitting was gesteld op 9.30 uur. Verweerder heeft klaagster daarover per omgaande geïnformeerd en heeft bij zijn bericht een afschrift van de te betekenen dagvaarding gevoegd. Zulks in aanmerking genomen, alsmede het feit dat is gesteld noch gebleken dat klaagster of haar cliënten door de gang van zaken in hun belangen zijn geschaad, komt de voorzitter tot het oordeel dat verweerder heeft gehandeld met de zorg die een redelijk handelend advocaat betaamt.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 14 december 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 december 2017 verzonden.