Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:254

Zaaknummer

17-320/DH/DH

Inhoudsindicatie

verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 18 december 2017

in de zaak 17-320/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 augustus 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 april 2017 met kenmerk K282 2016 ab/ksl, door de raad ontvangen op 26 april 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 2 augustus 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De voorzittersbeslissing is op 2 augustus 2017 verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 20 augustus 2017, door de raad ontvangen op 22 augustus 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 30 oktober 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager werd vergezeld door zijn echtgenote en zijn neef, die voor hem als gemachtigde en tolk is opgetreden.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 20 augustus 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager is bij brief van 3 september 2015 door zijn werkgever ontslagen en heeft zich in verband daarmee tot het kantoor van verweerder gewend.

2.2    Op 28 oktober 2015 heeft een kantoorgenote van verweerder klager een brief gestuurd met als onderwerp “bevestiging in zaak tegen werkgever”. In die brief heeft de kantoorgenote van verweerder klager onder meer gewezen op de risico’s van een procedure tegen zijn werkgever en hem verzocht om een reactie.

2.3    Bij brief van 3 november 2015 heeft de kantoorgenote van verweerder, mede namens verweerder, klager onder meer het volgende meegedeeld:

“Zoals wij vorige week al uitvoerig bespraken samen met [verweerder], bevestig ik u bij dezen dat voor u op uw uitdrukkelijk verzoek de dagvaardingsprocedure zal worden gestart. Wij spraken al over hetgeen u hieromtrent moet kunnen aanvoeren en wat u wilt c.q. waaróm. Voor deze zaken en de consequenties hiervan verwijs ik naar de door u ondertekende bevestigingsbrief (…)

U heeft zowel met mij als met mijn kantoorgenoot [verweerder] (in verband met de taalbarrière en een second opinion voor u in verband met de juridische consequenties van dagvaarding) de zaak uitvoerig besproken en ondanks de risico’s wenst u de werkgever te dagvaarden. In dit kader zend ik u mijn concept-dagvaarding. (…)

Kunt u mij dan ook uw visie geven over het bijgesloten concept?”  

In de bij de brief gevoegde concept-dagvaarding staat (alleen) de kantoorgenote van verweerder als advocaat van klager genoemd.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    het dossier van klager in strijd met de gewenste zorg heeft behandeld;

b)    heeft verzuimd een arbeidszaak en een letselschadezaak voor klager te behandelen;

c)    valsheid in geschrifte heeft gepleegd;

d)    geen originele stukken aan de opvolgend advocaat van klager heeft gestuurd.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

a)    De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder niet de advocaat van klager was.

b)    De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat hij niet kan beoordelen of sprake is van valsheid in geschrift.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht en tegen het verzet. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2    Ten aanzien van verzetsgrond a voegt dat raad toe dat hij zich aan de hand van de stukken in het dossier ervan heeft kunnen vergewissen dat klager in de door hem gewenste arbeidsrechtelijke procedure is bijgestaan door een andere advocaat dan verweerder. Dit betekent dat de voorzitter terecht heeft geconcludeerd dat verweerder niet de advocaat van klager was.

5.3    Wat betreft verzetsgrond b voegt de raad hier ten overvloede het volgende aan toe. Ter terechtzitting heeft klager toegelicht dat zijn klachtonderdeel d uitsluitend betreft de onder randnummer 2.2. genoemde brief van 28 oktober 2015. Ter terechtzitting heeft verweerder het origineel van  deze brief aan de raad en aan klager getoond. Klager heeft ter zitting erkend dat de handtekening op de eerste pagina van het ter zitting door verweerder getoonde originele exemplaar van de brief van 28 oktober 2015 de zijne is. De raad heeft vastgesteld dat het originele exemplaar van de brief gelijk is aan de kopie daarvan die klager in zijn bezit heeft en die door klager ter zitting aan de raad is getoond.

5.4    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2018 verzonden.