Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:266

Zaaknummer

17-438/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht tegen voormalig deken. Verweerder heeft erkend dat hij - bij wijze van kwinkslag - tegen klager heeft gezegd dat klager zijn geld beter op de kermis zou kunnen besteden dan aan het griffierecht. Hoewel de raad dit een ietwat onhandige opmerking vindt, is de opmerking niet van dien aard dat verweerder daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Ook overigens is de klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 18 december 2017

in de zaak 17-438/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 9 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij beslissing van 12 september 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

1.3 Bij brief aan de raad van 1 juni 2017 met kenmerk R 2017/41 edl/dh, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 oktober 2017 in aanwezigheid van klager, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerder, vergezeld door stafmedewerkster mr. H.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.3 genoemde brief van de deken met bijlagen. Voorts heeft de raad kennis genomen van de brief van klager van 10 juli 2017 met bijlagen en diens e-mail van 14 augustus 2017 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft op 25 september 2015 een klacht over mr. S. ingediend bij verweerder, op dat moment deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement (...). De klacht is in behandeling genomen door verweerder en zijn stafmedewerksters. Eén van die stafmedewerksters, mr. H., heeft mr. S. bij brief van 19 april 2016 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 10 mei 2016 schriftelijk op de klacht van klager te reageren.

2.2 Bij brief gedateerd 9 mei 2016, door het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement (...) ontvangen op 10 mei 2016, heeft mr. S. verzocht om haar een uitstel van 3 weken te verlenen voor het indienen van een schriftelijke reactie. Bij brief van 12 mei 2016 heeft mr. H. dit verzoek ingewilligd.

2.3 Bij brief van 17 mei 2016 heeft klager mr. H. onder meer als volgt bericht:

“(…) Eerst op de uiterste datum dat [mr. S.] haar schriftelijke reactie [aan] u kon aanbieden, verzoekt [mr. S.] u ongemotiveerd om uitstel van drie weken. Dit verzoek is eerst bij u en alleen per reguliere post op 10-05-2016 binnengekomen. Dat is dus na het passeren van het uiterste door u gestelde termijn. (…)

Teneinde uw en onze positie te respecteren, achten wij het verantwoord indien u het door u aan [mr. S.] verleende uitstel zou herzien. (…)”

2.4 Er is geen uitvoering gegeven aan dit verzoek van klager. Mr. S. heeft binnen de in de brief van 12 mei 2016 gestelde termijn schriftelijk op de klacht gereageerd. 

2.5 Op 6 juli 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden op het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement (...). Bij die bespreking waren klager, zijn echtgenote, mr. S., verweerder en stafmedewerkster mr. H. aanwezig. Deze bespreking heeft niet tot een oplossing geleid.

2.6 De klacht tegen mr. S. is op verzoek van klager doorgezonden naar de Raad van Discipline in het ressort (…). 

2.7 Bij brief van 9 juli 2016 heeft klager bij de Nederlandse Orde van Advocaten de onderhavige klacht over verweerder ingediend. Deze klacht is bij beslissing van 12 september 2016 door de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

2.8 Bij brief van 11 november 2016 heeft verweerder op de klacht gereageerd. Bij zijn brief heeft hij de Rotterdamse deken conform diens verzoek het volledige dossier in de klacht van klager tegen mr. S. toegezonden.

2.9 Bij brief van 22 november 2016 heeft verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam als volgt bericht:

“(…) In het kader van het onderzoek dat u verricht naar de klacht van [klager] tegen mij in mijn hoedanigheid van deken (…) is op uw verzoek het volledige dossier met betrekking tot de klacht van [klager] tegen [mr. S.] aan de Rotterdamse orde toegezonden.

U hebt dat dossier integraal doorgestuurd aan [klager]. (…)

In het dossier dat u hebt ontvangen, is per abuis een tweetal documenten opgenomen die helemaal niet zien op de situatie van [klager] in het kader van zijn klacht tegen [mr. S.]. Abusievelijk is dit bij het vermenigvuldigen van het dossier in de stukken terecht gekomen. Dat had niet gemogen. Deze stukken, ik doel dan specifiek op een anonieme klacht tegen een andere advocaat in mijn arrondissement en een e-mailbericht in een dossier tussen twee andere advocaten dan [mr. S.], hebben niets met het onderzoek dat u verricht, dan wel de klacht tussen [klager] en [mr. S.] te maken en behoren buiten dit dossier te blijven. Ik verzoek u om [klager] aan te willen schrijven die bedoelde documenten aan u terug te sturen, dan wel te vernietigen.

Daarnaast viel mij op dat het dossier ook kopieën bevat van correspondentie en andere informatie die normaliter niet aan het procesdossier met het oog op een procedure bij de Raad van Discipline worden toegevoegd. Daarbij doel ik op de correspondentie die ziet op interne berichten binnen de orde voor bijvoorbeeld het plannen van een bespreking. Daarbij doel ik ook op de antecedentenlijst van [mr. S.]. En daarbij doel ik ook op het rekeningafschrift, waarop de betaling van het griffierecht is terug te vinden. Dat zijn documenten die niets inhoudelijk met de klacht van doen hebben en tot het interne dossier van de orde behoren. (…)

Omdat u uitdrukkelijk hebt gevraagd om inzage in het volledige dossier met betrekking tot de klacht tussen [klager] en [mr. S.], is het volledige dossier en niet enkel het procesdossier aan u toegezonden. Het was voor ons niet duidelijk dat u kennelijk slechts doelde op een procesdossier, zoals dat normaal gesproken naar de Raad van Discipline wordt gezonden en het was tevens onduidelijk dat het volledige dossier in kopie aan [klager] zou worden gezonden. (…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in zijn (voormalige) hoedanigheid van deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij de klacht van klager tegen mr. S. niet heeft behandeld zoals van hem als deken zou mogen worden verwacht;

b) klager extreme en ultieme tegenwerking heeft ervaren van verweerder en zijn medewerksters op het Bureau van de Orde in het arrondissement (...);

c) hij heeft geweigerd om klachten tegen mr. Z., kantoorgenoot van mr. S., in zijn onderzoek naar de klacht tegen mr. S. te betrekken;

d) mr. H., stafmedewerker, mr. S. geen duimbreed in de weg heeft gelegd bij het niet naleven van de door mr. H. gestelde reactietermijnen;

e) er onzorgvuldig is gehandeld bij het plannen van de bespreking in de klachtprocedure tegen mr. S.;

f) er geen notulen zijn gemaakt van de bespreking in de klachtprocedure tegen mr. S.;

g) hij niet (goed) op de hoogte was van de inhoud van het klachtdossier inzake mr. S.;

h) hij klager tijdens de bespreking van 6 juli 2016 heeft geadviseerd het griffierecht als kermisgeld te gebruiken;

i) het Bureau van de Orde in het arrondissement (...) onzorgvuldig heeft gehandeld door de Rotterdamse deken verkeerde stukken (afkomstig uit andere dossiers dan het klachtdossier ‘klager / mr. S.’) en interne stukken toe te zenden nadat de Rotterdamse deken had verzocht om toezending van het klachtdossier ‘klager / mr. S.’

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij zich zou hebben gedragen op een wijze die het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Daartoe heeft hij onder meer het volgende aangevoerd.

Klachtonderdelen a en b

4.2 Verweerder heeft de klacht tegen mr. S. in behandeling genomen en onderzocht. Naast diverse schriftelijke rondes heeft er een bespreking plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking heeft verweerder beide partijen uitgebreid in de gelegenheid gesteld te reageren en vervolgens heeft hij zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt. Van tegenwerking van de klacht dan wel het niet respecteren van de klacht is geen sprake.

Klachtonderdeel c

4.3 Gedurende de klachtprocedure kwam aan de orde dat klager niet alleen van mening was dat mr. S. klachtwaardig had gehandeld, maar ook haar kantoorgenoot mr. Z. Tijdens de bespreking van 6 juli 2016 heeft verweerder klager uitgelegd dat het niet mogelijk is om in één klachtdossier een klacht tegen een tweetal advocaten te behandelen. Tijdens de bespreking werd afgesproken dat klager een separate klacht tegen mr. Z. zou indienen.

Klachtonderdeel d

4.4 Mr. H. heeft de termijnen uit de leidraad dekenale klachtbehandeling gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat zij mr. S. een uitstel heeft verleend van drie weken, ondanks het feit dat mr. S. pas op de laatste dag van de door mr. H. gestelde termijn om uitstel had verzocht en zodoende het verzoek om uitstel pas na de gestelde termijn door het Bureau van de Orde is ontvangen. Van klachtwaardig handelen is geen sprake nu de termijnen uit de leidraad zijn gevolgd. Wanneer een partij in een klachtprocedure om uitstel vraagt, wordt dat de eerste keer altijd toegestaan.

Klachtonderdeel e

4.5 Op het Bureau van de Orde waar verweerder deken was, is het gebruikelijk dat er naar aanleiding van een klacht een bespreking wordt gepland. De bespreking was in eerste instantie gepland op 8 juli 2016. Later bleek dat verweerder onverhoopt verhinderd was. Uiteindelijk is de bespreking in overleg met klager vervroegd van 8 naar 6 juli 2016. Van onzorgvuldigheid is geen sprake.

Klachtonderdeel f

4.6 Het niet opstellen van notulen van een bemiddelingsgesprek is een vast gebruik van het Bureau van de Orde waar verweerder deken was.

Klachtonderdeel g

4.7 Klager beklaagt zich erover dat hij, ondanks dat al zijn klachten duidelijk op papier stonden, tijdens de bespreking van 6 juli 2016 in eigen woorden moest vertellen wat er aan de hand was. Klager heeft dit geweigerd omdat hij van mening is dat het dossier overtuigend genoeg is. Verweerder heeft klager niet om een mondelinge toelichting gevraagd omdat hij niet op de hoogte zou zijn van de inhoud van het dossier, noch omdat zijn schriftelijke stukken niet duidelijk zouden zijn, maar enkel en alleen omdat het de ervaring van verweerder is dat een mondelinge behandeling van een klacht zinvol kan zijn. Zo'n mondelinge behandeling begint veelal met een toelichting van de klagende partij op zijn klacht.

Klachtonderdeel h

4.8 Tijdens de bespreking op 6 juli 2016 heeft verweerder aan klager uitgelegd waarom hij van mening is dat mr. S. niet klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder heeft klager verteld dat, indien hij zijn klacht wilde voorleggen aan de raad van discipline, hij een bedrag van EUR 50,- aan griffierecht moest betalen. Verweerder heeft gezegd dat, nu hij duidelijk had gemaakt hoe hij tegenover de klacht stond, betaling van het griffierecht zonde zou zijn van het geld. Aangezien het op dat moment kermis was en de kermis vanuit het ordebureau duidelijk te zien en te horen was, heeft verweerder de opmerking gemaakt dat klager wat hem betrof die EUR 50,- beter zou kunnen besteden op de kermis. Verweerder heeft daarmee (met een kwinkslag) bedoeld duidelijk te maken dat klager van de EUR 50,- op de kermis meer plezier zou beleven, dan wanneer hij het bedrag zou investeren als griffierecht in een klachtprocedure die naar de mening van verweerder niet tot gegrondverklaring van de klachten zou leiden.

Klachtonderdeel i

4.9 Het is onzorgvuldig dat stukken die geen betrekking hadden op het dossier ‘klager / mr. S.’ per ongeluk tezamen met dat klachtdossier aan de Rotterdamse Orde van Advocaten - en vervolgens aan klager - zijn gezonden. Verweerder heeft geprobeerd om deze omissie recht te zetten middels zijn brief van 22 november 2016 aan de Rotterdamse deken. Dergelijke onzorgvuldigheden kunnen echter niet altijd worden voorkomen.

5 BEOORDELING

5.1 Bij de beoordeling van de klacht wordt vooropgesteld dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet (Hof van Discipline 7 juli 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:222).

Klachtonderdelen a tot en met g

5.2 Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de klacht van klager tegen mr. S. niet heeft behandeld zoals van een deken zou mogen worden verwacht. Evenmin is gebleken dat verweerder en zijn medewerksters klager (op een extreme en ultieme wijze) hebben tegengewerkt. Daarom zijn de klachtonderdelen a en b ongegrond.

5.3 De wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan naar de tuchtrechtelijke klacht over mr. S. valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken. Onder die vrijheid valt ook de beslissing om een klacht tegen een andere advocaat - in dit geval mr. Z. - wel of niet in het onderzoek naar de klacht tegen mr. S. te betrekken. De beslissing om wel of geen notulen op te maken van een bespreking met partijen valt eveneens onder die vrijheid. De klachtonderdelen c en f zijn om die reden ongegrond.

5.4 In klachtonderdeel d verwijt klager verweerder dat een stafmedewerkster (mr. H.) mr. S. geen duimbreed in de weg heeft gelegd bij het niet naleven van de door mr. H. gestelde reactietermijnen. Uit de stukken volgt echter dat mr. H. aan mr. S. uitstel heeft verleend conform het bepaalde in de leidraad dekenale klachtbehandeling. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5 Anders dan klager is de raad van oordeel dat er zorgvuldig is gehandeld bij het plannen van de bespreking van 6 juli 2016. Uit het dossier blijkt dat die bespreking aanvankelijk zou plaatsvinden op 8 juli 2016, maar dat later bleek dat verweerder op die datum verhinderd was. De bespreking is in overleg met klager en mr. S. vervroegd van 8 naar 6 juli 2016. Ook anderszins is niet gebleken van onzorgvuldig handelen van verweerder of zijn medewerkers met betrekking tot het plannen van de bespreking. Klachtonderdeel e is ongegrond.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel g, waarin klager verweerder verwijt dat hij niet (goed) op de hoogte was van de inhoud van het dossier inzake mr. S., geldt het volgende. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager tijdens de bespreking van 6 juli 2016 heeft gevraagd om een mondelinge toelichting op de klacht te geven, omdat het zijn ervaring is dat dit zinvol kan zijn. De raad kan verweerder hierin volgen en is van oordeel dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat verweerder niet (goed) op de hoogte was van het klachtdossier inzake mr. S. Zulks is ook anderszins niet gebleken. Ook klachtonderdeel g is ongegrond.  

Klachtonderdeel h  

5.7 In klachtonderdeel h verwijt klager verweerder dat hij klager tijdens de bespreking van 6 juli 2016 heeft geadviseerd het griffierecht als kermisgeld te gebruiken.

5.8 Verweerder heeft erkend dat hij - bij wijze van kwinkslag - tegen klager heeft gezegd dat klager zijn geld beter op de kermis zou kunnen besteden dan aan het griffierecht. Hoewel de raad dit een ietwat onhandige opmerking vindt, is de opmerking niet van dien aard dat verweerder daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

5.9 Klachtonderdeel h is ongegrond.

Klachtonderdeel i

5.10 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat het Bureau van de Orde in het arrondissement (...) onzorgvuldig heeft gehandeld door de Rotterdamse deken verkeerde stukken (afkomstig uit andere dossiers dan het klachtdossier ‘klager / mr. S.’) en interne stukken toe te zenden nadat de Rotterdamse deken had verzocht om toezending van het klachtdossier ‘klager / mr. S.’

5.11 Verweerder heeft beaamd dat het klachtdossier ‘klager / mr. S.’ dat aan de Rotterdamse deken is gezonden, per abuis documenten bevatte die daarvan geen deel uitmaakten. Het toezenden van die documenten dient naar het oordeel van de raad te worden aangemerkt als een slordigheidsfout en niet als tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Verweerder heeft bovendien middels zijn brief van 22 november 2016 aan de Rotterdamse deken getracht om de situatie op te lossen. Daar komt nog bij dat niet is gebleken dat klager door het handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Conclusie

5.12 Er is geen sprake van de situatie dat verweerder in zijn (voormalige) hoedanigheid van deken het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De klacht is in alle onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan, H.E. Meerman, T. Hordijk en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

18 december 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2017 verzonden.