Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:228

Zaaknummer

170177

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Het hoger beroep richt zich tegen de door de raad opgelegde maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van 2 maanden en niet tegen de gegrondheid van de bezwaren. Verweerder komt zijn betalingsverplichtingen aan de NOvA en de lokale orde stelselmatig te laat na, verweerder heeft het tuchtrechtelijk onderzoek naar een klacht vertraagd, verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken tot overdracht van een dossier en verweerder heeft de rekeningen van zijn coach meer dan een jaar onbetaald gelaten. Het hoger beroep faalt. Ernstige vergrijpen die het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. De door de gemachtigde van verweerder besproken te treffen/getroffen maatregelen zijn van onvoldoende gewicht om de voor een juiste uitoefening van de praktijk benodigde gedragsverandering bij verweerder te bewerkstelligen. Bekrachtiging.

Uitspraak

Beslissing

van 27 november 2017

in de zaak 170177

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

       

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 22 mei 2017, onder nummer R.4642/14.227, aan partijen toegezonden op 22 mei 2017, waarbij het bezwaar van de deken tegen verweerder in alle onderdelen gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:124.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 juni 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2017, waar verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. K, en de deken zijn verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    HET DEKENBEZWAAR

3.1    De bezwaren van de deken houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende:

a)    Verweerder komt zijn betalingsverplichtingen aan de NOvA en de Haagse orde stelselmatig te laat na.

b)    Verweerder heeft het tuchtrechtelijk onderzoek in de zaak die bij de raad bekend is onder nummer 17-090/DH/DH vertraagd.

c)    Verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken tot overdracht van een dossier, ook niet nadat bij de deken een bemiddelingsverzoek was ingediend.

d)    Verweerder heeft de rekeningen van de ten behoeve van hem en zijn kantoor ingeschakelde coach gedurende meer dan een jaar onbetaald gelaten.

4    FEITEN

In overweging 2 van de beslissing heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat het dekenbezwaar is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    De raad heeft alle vier onderdelen van het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden opgelegd. Daartoe heeft de raad het volgende overwogen. Uit het gegrond verklaarde dekenbezwaar volgt dat verweerder de door hem verschuldigde hoofdelijke omslag stelselmatig te laat betaalt. Ook aan zijn betalingsverplichtingen jegens de NOvA en zijn coach heeft hij niet stipt voldaan. Verweerder heeft daarnaast gehandeld in strijd met gedragsregels 22 en 37. Dat zijn ernstige vergrijpen, die het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. Verweerder is in het verleden ook al veroordeeld door de raad voor vergelijkbare en andere gedragingen. Verweerder heeft niet geleerd van eerdere fouten en eerder opgelegde maatregelen. Keer op keer maakt hij zich schuldig aan gedragingen waaruit blijkt dat hij zijn praktijk niet voert op een wijze zoals een behoorlijk advocaat betaamt en waarmee een risico in het leven wordt geroepen voor de behartiging van de belangen van zijn cliënten. De maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden wordt daarom passend en geboden geacht.

5.3    De gronden van verweerder in hoger beroep richten zich tegen de door de raad opgelegde maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van twee maanden. Verweerder heeft geen grieven gericht tegen de gegrondverklaring van de dekenbezwaren. Het geschil in hoger beroep is daarmee beperkt tot de zwaarte van de maatregel. Kort gezegd komen de bezwaren van verweerder tegen de opgelegde maatregel erop neer dat een onvoorwaardelijke schorsing voor een periode van twee maanden voor hem (60 jaar oud) en zijn praktijk buitengewoon ingrijpend zal zijn. Door een ingrijpende wijziging van zijn persoonlijke omstandigheden in 2010 heeft verweerder een lastige periode meegemaakt, zowel financieel als persoonlijk. Zijn persoonlijke situatie is inmiddels stabiel geworden en de financiële perikelen zijn al weer geruime tijd achter de rug. Verweerder meent dat met een plan van aanpak, mede gebaseerd op groeiend zelfinzicht, met een aanzienlijk minder bezwarende maatregel zal kunnen worden volstaan.

5.4    Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van verweerder uiteen gezet dat bij verweerder – na de onderhavige beslissing van de raad – het besef is doorgedrongen dat iets vreselijk mis aan het gaan was. Om het tij te keren zijn maatregelen getroffen om de kans op herhaling te minimaliseren. Zo voert verweerder thans gesprekken met een psychologe, met als gevolg dat hij inderdaad inzicht krijgt in wat de laatste jaren is gaan schorten aan zijn aanpak. Verweerder moet zich niet alles laten overkomen maar assertief zijn, en dus ook niet per definitie alle zaken en cliënten aannemen die zich aandienen om vervolgens weg te lopen voor de problemen die daar eigenlijk onvermijdelijk uit voortvloeien. Daarnaast is een systeem opgezet dat voor een betere afwikkeling van het betalingsverkeer moet zorgen. Voorts is communicatie met de Orde in de termijnagenda opgenomen.

5.5    De deken heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de voorgenomen gedragsverandering van verweerder weliswaar is toe te juichen, doch te laat komt en niet wegneemt dat zijn handelwijze in het verleden een tuchtrechtelijke bestraffing verdient. Verweerder is in 2014 en 2015 de kans geboden om zijn organisatie en zichzelf weer op het juiste pad te krijgen, maar van die gelegenheid heeft hij geen, althans onvoldoende gebruik gemaakt. Dat een onvoorwaardelijke schorsing een zware maatregel is, erkent de deken. Als een advocaat echter keer op keer tekortschiet in de zorg voor de cliënt, dan moet dat voor de buitenwereld transparant zijn, te meer dat hangende dit hoger beroep zich nog enkele cliënten van verweerder met klachten bij de deken hebben gemeld.

5.6    Het hof is – evenals de raad – van oordeel dat de aan verweerder verweten gedragingen als ernstige vergrijpen moeten worden beschouwd, die het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. Verweerder heeft eerst na de onderhavige beslissing van de raad stappen gezet om tot een verandering van zijn - als tuchtrechtelijk verwijtbaar te kwalificeren - gedrag te komen. Het hof heeft in dat verband kennis genomen van het door de gemachtigde van verweerder geschetste plan van aanpak. Het hof is echter van oordeel dat de door de gemachtigde besproken - door verweerder te treffen/getroffen – (beperkte) maatregelen van onvoldoende gewicht zijn om de voor een juiste uitoefening van praktijk benodigde gedragsverandering bij verweerder te bewerkstelligen. De verweten gedragingen van verweerder betreffen immers geen incidenten maar zijn structureel van aard en geven blijk van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid in de wijze waarop verweerder zijn kantoor organiseert en met betrekking tot de belangen van cliënten. Bij dit oordeel laat het hof eveneens meewegen de mededeling ter zitting door de deken dat hangende het hoger beroep nog enkele cliënten van verweerder zich met klachten bij de deken hebben gemeld en dat verweerder die mededeling op zichzelf niet heeft betwist, waaruit kan worden afgeleid dat de benodigde verbetering in de handelwijze van verweerder nog niet zichtbaar is opgetreden. Voor het opleggen van de door verweerder voorgestelde aanzienlijk minder bezwarende maatregel ziet het hof dan ook geen grond, waarbij nog komt dat het hof vreest dat het thans opleggen van een minder bezwarende maatregel een dempend effect zal hebben op de wil dan wel het vermogen van verweerder om alsnog de benodigde verbeteringen door te voeren.

5.7    Het hof is op grond van een en ander van oordeel dat door de raad opgelegde maatregel moet worden gehandhaafd. De bestreden beslissing zal worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 mei 2017 in de zaak R.4642/14.227.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, M.L. Weerkamp, M. Pannevis en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.

griffier    voorzitter

  

De beslissing is verzonden op 27 november 2017.