Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:264

Zaaknummer

17-241/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerster, advocaat van de wederpartij van klaagster, veronderstelde per e-mail een processtuk naar klaagster te hebben gezonden. Door een technische storing was de verzending niet geslaagd. De klacht is gegrond, nu het op de weg van de advocaat ligt om erop toe te zien dat verzonden stukken de geadresseerd werkelijk bereiken. De klacht is van onvoldoende geweicht, omdat klaagster toch tijdig voor de zitting beschikte over het betreffende processtuk en niet in haar procesbelangen is geschaad. Daar komt bij dat verweerster maatregelen heeft genomen om fouten als deze in te toekomst te voorkomen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 18 december 2017

in de zaak 17-241/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 september 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 maart 2017 met kenmerk K233 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 22 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 oktober 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is met haar ex-partner (hierna: de man) verwikkeld (geweest) in een aantal procedures rondom de zorg voor en omgang met hun kinderen.

2.2    Verweerster treedt op als advocaat van de man.

2.3    Een van de procedures betrof het verzoek van klaagster strekkend tot het verkrijgen van vervangende toestemming van de rechter om met de kinderen te verhuizen naar een andere woonplaats.

2.4    Op 17 augustus 2016 heeft verweerster namens de man een verweerschrift ingediend bij de rechtbank.

2.5    Op 22 augustus 2016 is klaagster naar het kantoor van verweerster gegaan om een afschrift van het verweerschrift te verkrijgen.

2.6    In de e-mail van 22 augustus 2016 (11.31 uur) heeft verweerster aan de raadsvrouw van klaagster, mr. G., uitgelegd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij het verweerschrift aan mr. G. op 17 augustus 2016 had toegezonden, maar dat dit door een technische oorzaak kennelijk niet was gebeurd. Zij legt verder uit dat zij doende was om het document alsnog toe te sturen toen klaagster zich op haar kantoor meldde en verstrekking van een afschrift van het stuk eiste.

2.7    Mr. G. heeft bij email van 22 augustus 2016 (11.49 uur) gereageerd. Mr. G. schrijft dat klaagster niet in haar opdracht naar het kantoor van verweerster is gegaan. Mr. G. spreekt in de e-mail haar ongenoegen uit over de gang van zaken en geeft uitleg over de reactie van klaagster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft verzuimd om (tijdig) een afschrift van een verweerschrift te verstrekken aan de advocaat van klaagster.

b)    Verweerster wilde klaagster geen afschrift van het verweerschrift geven toen zij op 22 augustus 2016 op het kantoor van verweerster was. Verweerster dreigde de politie te bellen als klaagster het kantoor niet zou verlaten. Volgens verweerster moest klaagster zich tot haar eigen advocaat wenden voor een afschrift van het verweerschrift.

3.2    In verband met klachtonderdeel a stelt klaagster dat verweerster op het bij het verweerschrift gevoegde f3 formulier aan de rechtbank heeft meegedeeld dat zij de wederpartij een afschrift van het verweerschrift zou verstrekken. Klaagster stelt verder dat het eerder, in een procedure voor het gerechtshof, ook al is voorgekomen dat verweerster aan haar advocaat geen afschrift van (een) (proces)stuk(ken) had toegezonden. Het gerechtshof heeft toen besloten om deze stukken van verweerster niet in de beoordeling te betrekken.

3.3    Op de standpunten die klaagster verder aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft de klacht weersproken. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Verweerster heeft aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij op 17 augustus 2016 ook een afschrift van het verweerschrift naar de advocaat van klaagster per e-mail had gezonden. Pas op 22 augustus 2016, toen een medewerkster van mr. G. telefonisch vroeg waarom verweerster in afwijking van het bericht op het roljournaal geen afschrift van het verweerschrift had toegestuurd, merkte verweerster op dat haar e-mail aan mr. G. met als bijlage het verweerschrift door een technische storing niet was verzonden. Diezelfde dag nog, kort na het bericht van de medewerkster van mr. G., heeft verweerster alsnog per e-mail een afschrift van het verweerschrift naar mr. G. laten sturen.

5.2    De raad heeft geen grond om te twijfelen aan de verklaring van verweerster dat sprake was van een technische storing en dat als gevolg daarvan het verweerschrift niet reeds op 17 augustus 2016 bij mr. G terecht is gekomen. De zorgvuldigheid waarmee een advocaat moet handelen brengt echter mee dat de advocaat erop moet toezien dat (per e-mail) verzonden (proces)stukken de geadresseerde ook werkelijk bereiken. Verweerster heeft dat in dit geval niet gedaan en dat is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.3    Daar staat tegenover dat verweerster, toen haar bleek dat het verweerschrift onbedoeld niet bij mr. G was terechtgekomen, alsnog heeft gezorgd voor onverwijlde verzending van het stuk aan mr. G. Verder geldt dat klaagster vóór de zitting beschikte over het verweerschrift en dat zij dat ook heeft kunnen bespreken met haar advocaat. Klaagster is aldus door de gang van zaken niet in haar procesbelangen geschaad. Dat klaagster het verweerschrift niet heeft kunnen bespreken met mr. G op het door haar daarvoor ingeplande moment, doet daaraan niet af. Voorts is van belang dat verweerster ter zitting heeft verklaard dat zij haar werkwijze en kantoorhandboek heeft aangepast, in deze zin dat voortaan gecontroleerd wordt of e-mails ook werkelijk verzonden zijn, om een situatie als deze in de toekomst te helpen voorkomen.

5.4    Alles overwegend acht de raad klachtonderdeel a gegrond, maar van onvoldoende gewicht om daaraan een maatregel te verbinden. 

Klachtonderdeel b)

5.5    Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster op 22 augustus 2016 schreeuwend haar kantoor binnenstormde. Volgens verweerster was klaagster hysterisch en moest zij haar bespreking met een andere cliënt onderbreken om klaagster te woord te staan. Omdat het verweerster niet lukte om klaagster tot bedaren te brengen heeft zij klaagster naar de deur begeleid en meegedeeld de politie te zullen inschakelen als klaagster niet zou vertrekken.

5.6    Klaagster heeft verklaard dat zij emotioneel was toen zij het kantoor van verweerster bezocht, maar heeft ontkend dat zij schreeuwde en hysterisch was.

5.7    Verweerster heeft ter zitting onweersproken aangevoerd dat het verweerschrift zojuist al succesvol naar mr. G. was verzonden op het moment dat klaagster op haar kantoor verscheen.

5.8    De raad stelt voorop dat het ongebruikelijk is dat een procespartij die vertegenwoordigd wordt door een advocaat onaangekondigd op het kantoor van de advocaat van de wederpartij verschijnt om processtukken in ontvangst te nemen. Nu klaagster onaangekondigd op het kantoor van verweerster is verschenen om te vragen om een afschrift van het verweerschrift en daarbij, volgens haar eigen verklaring, geëmotioneerd was, is het - het een en ander in aanmerking genomen - naar het oordeel van de raad in de eerste plaats de wijze van handelen van klaagster die ervoor heeft gezorgd dat de onaangename situatie op het kantoor van verweerster zich heeft voorgedaan. Gelet daarop en op de omstandigheid dat het verweerschrift op het moment van het bezoek van klaagster al succesvol naar mr. G. was gezonden, is de raad van oordeel dat verweerster met de weigering een kopie van het verweerschrift aan klaagster ter verstrekken niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klachtonderdeel b is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft jegens klaagster, de wederpartij van haar cliënt, onvoldoende zorg betracht door er niet op toe te zien dat een processtuk na (beoogde) verzending ervan werkelijk bij de geadresseerde was aangekomen. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Nu klaagster niet in haar (processuele) belangen is geschaad, verweerster ter zitting haar excuses voor de gang van zaken heeft gemaakt en bovendien maatregelen heeft getroffen om een kwestie als deze in de toekomst te voorkomen, is het verwijt echter van onvoldoende gewicht om daaraan een maatregel te verbinden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2017 verzonden.