Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-05-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:155
Zaaknummer
7463
Inhoudsindicatie
Deken was niet gehouden klager een advocaat aan te wijzen omdat klager niet heeft aangetoond zelf voldoende te hebben ondernomen een advocaat te vinden. Verweer van de deken dat het beklag niet-ontvankelijk is wordt gepasseerd. Ook tegen het buitenbehandelingstellen van een verzoek en art. 13 kan een beklag bij het hof worden ingediend.
Uitspraak
Beslissing van 18 mei 2015
in de zaak 7463
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken van de orde van advocaten
in het arrondissement Overijssel
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Na enige correspondentie heeft de deken bij brief van 8 december 2014 aan klager bericht dit verzoek buiten behandeling te stellen. Klager heeft bij de deken volhard in zijn verzoek. Na verdere correspondentie heeft de deken bij brief van 19 februari 2015 aan klager bericht het eerdere besluit te handhaven. Bij brief van 9 maart 2015 - het klaagschrift - heeft klager zich gewend tot het hof van discipline met - onder meer - het verzoek om aanwijzing van een advocaat in behandeling te nemen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 9 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van de deken van 2 april 2015.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 april 2015, waar klager is verschenen, die heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. De deken is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.
3 DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEKLAG
3.1 De deken heeft zich in zijn brief van 2 april 2015 op het standpunt gesteld dat het beklag niet ontvankelijk is. Hij heeft daartoe gesteld dat hij, als daartoe bevoegd bestuursorgaan, het verzoek tot aanwijzing van een advocaat niet heeft afgewezen, maar dit – met zijn brief van 8 december 2014 - buiten behandeling heeft gesteld zoals voorzien in art. 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartegen heeft klager bezwaar gemaakt, waarna de deken bij zijn besluit waartegen het beklag zich nu richt de buitenbehandelingstelling heeft gehandhaafd. Tegen dit besluit staat beroep open bij de bestuursrechter. De wetgever heeft niet bedoeld dat naast of in plaats van dit bezwaar een rechtsmiddel bij het hof van discipline zou openstaan.
3.2 Het hof overweegt hierover als volgt.
3.3 Artikel 13 is – voorzover hier van belang - in de huidige versie opgenomen in de Advocatenwet sinds 1968. Met de inwerkingtreding van de Awb in 1993 is de bepaling niet inhoudelijk gewijzigd, behoudens de aanvulling dat de hoofdstukken 6 en 7 Awb voor de behandeling van het beklag buiten toepassing zijn verklaard. De reden voor deze uitzondering is blijkens de wetsgeschiedenis dat het ongewenst werd geacht dat het hof van discipline te maken zou krijgen met twee stelsels van procesrecht.
3.4 De deken stelt terecht dat hij zijn taak ex art. 13 Advocatenwet uitoefent als bestuursorgaan in de zin van art. 1 aanhef en onder a Awb. Niettemin heeft de wetgever ervoor gekozen om ingeval van afwijzing van een verzoek als bedoeld in art. 13 Advocatenwet de rechtzoekende het rechtsmiddel van beklag bij het hof van discipline toe te kennen en niet dat van beroep bij de bestuursrechter zoals voorzien in de Awb; de inwerkingtreding van de Awb heeft geen aanleiding gevormd om een wijziging aan te brengen in de beklaginstantie.
3.5 Aanvaarding van het betoog van de deken zou ertoe leiden dat in deze zaken beroepsgangen bij verschillende beroepsinstanties kunnen openstaan, namelijk beroep bij de bestuursrechter voorzover het besluit van de deken zou zijn aan te merken als buitenbehandelingstelling van het verzoek, en beklag bij het hof van discipline als dit verzoek is afgewezen. Dat is onwenselijk. Bij de vraag, of de deken een verzoek terecht buiten behandeling heeft gesteld kunnen immers dezelfde vragen aan de orde komen als bij het beklag tegen een afwijzend besluit, zoals bij voorbeeld de vraag of de deken wel goede gronden had om de verzoeker om aanvullende gegevens te verzoeken. Een redelijke toepassing van de wettelijke regeling leidt er daarom toe een besluit van de deken, waarbij hij meedeelt een aanvraag om aanwijzing van een advocaat buiten behandeling te stellen, aan te merken als een afwijzing van een dergelijk verzoek, waartegen uitsluitend beklag bij het hof van discipline openstaat. Het – tijdig ingediende – beklag is daarom ontvankelijk en in zoverre slaagt het betoog van klager.
3.6 De deken heeft in zijn brief van 8 december 2014 aan klager meegedeeld dat hij bij de deken bezwaar kan maken tegen de buitenbehandelingstelling van zijn verzoek, hetgeen klager vervolgens ook heeft gedaan. Gelet op hetgeen in 3.5 is overwogen zal aan een formele bezwaarfase minder behoefte bestaan; de beklagprocedure bij het hof omvat immers - anders dan het beroep op de bestuursrechter - een volledige heroverweging. Daarom acht het hof een tijdig ingediend beklag tegen een beslissing van de deken ex art. 13 Advocatenwet ontvankelijk, ook als daartegen niet eerst bezwaar is gemaakt. Dat is bovendien in overeenstemming met de rechtspraak van het hof tot dusverre, waarbij – ook na de inwerkingtreding van de Awb – aan de ontvankelijkheid van een beklag nimmer de eis is gesteld dat eerst bezwaar is gemaakt.
4 BEOORDELING VAN HET BEKLAG
4.1 De deken heeft bij brief, abusievelijk gedateerd 16 juni 2014, verzonden 23 oktober 2014, aan klager meegedeeld aan welke voorwaarden zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat moet voldoen voordat de deken het in behandeling neemt, te weten:
o er dient sprake te zijn van een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is vereist;
o de zaak moet dienen in het arrondissement Overijssel;
o klager moet aannemelijk maken dat hij zelf niet in staat is een advocaat te vinden om hem bij te staan; aan die voorwaarde is in beginsel voldaan als klager reeds acht maal tevergeefs een advocaat heeft benaderd voor de behandeling van zijn zaak;
o de zaak is niet bij voorbaat volstrekt kansloos.
4.2 In de correspondentie met klager heeft de deken dit standpunt gehandhaafd. Hij is bij zijn bestreden besluit gebleven bij zijn beslissing verzoekers aanvraag buiten behandeling te stellen. Hij heeft overwogen dat de aangeleverde informatie te summier is om daarop te beslissen, onder meer omdat niet duidelijk is geworden of voor klagers zaak vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is, in welk arrondissement de zaak zou moeten dienen, of de zaak niet bij voorbaat als kansloos moet worden aangemerkt en of klager in voldoende mate zelf getracht heeft een advocaat te vinden.
4.3 Het hof onderschrijft de uitgangspunten van de deken, met dien verstande dat naar de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of een klager voldoende inspanningen heeft geleverd om aan te nemen dat hij niet zelf in staat is een advocaat te vinden om hem bij te staan. In dit geval heeft klager blijkens zijn brief van 17 oktober 2014 drie advocatenkantoren benaderd. Uit klagers beschrijving van zijn contacten met het kantoor A advocaten (mr. B.) kan het hof echter niet afleiden dat het onmogelijk zou zijn geweest tot afspraken met dat kantoor te komen voor tenminste een advies; het breekpunt was blijkbaar dat mr. B. om verder te gaan eerst telefonisch contact wenste, hetgeen klager afwees. Het hof acht een dergelijk uitgangspunt van de benaderde advocaat - behoudens hier niet gebleken bijzondere omstandigheden - echter niet onredelijk en oordeelt dat het daarmee in de risicosfeer van klager is komen te liggen dat hij niet tot afspraken met dit kantoor is kunnen komen.
4.4 Op grond hiervan kan het hof nog niet aannemen dat klager heeft voldaan aan het vereiste dat hij niet zelf in staat zou zijn een advocaat te vinden. Reeds hierom heeft de deken met goede grond het verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat niet ingewilligd.
5 VERDER VERZOEK
Klager heeft ook nog verzocht om hem een kopie te laten ontvangen van een aangifte van een strafbaar feit, tot welke aangifte de raad van toezicht (sinds 1 januari 2015 genaamd: de raad van de orde in het arrondissement) volgens klager verplicht is. Dit verzoek kan het hof niet toewijzen bij gebreke van een wettelijke grondslag voor een dergelijke beslissing.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 19 februari 2015 ongegrond;
- wijst het hiervoor onder 5. genoemde verzoek af.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, M. Pannevis, J.R. Krol en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2015.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 mei 2015.