Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:387

Zaaknummer

7212

Inhoudsindicatie

Verzoek tot aanwijzing van een  advocaat door de deken ten onrechte afgewezen op de grond dat de zaak kansloos was. beklag gegrond.

Uitspraak

                                   

    

Beslising van 15 december 2014

in de zaak 7212

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

    

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, verder te noemen ‘de deken’, bij brief van 13 juni 2014 een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 16 juli 2014 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een beklagschrift gedateerd 23 juli 2014 heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 23 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken d.d. 13 augustus 2014;

-    brief van klaagster aan het hof d.d. 26 augustus 2014;

-    brief namens de deken aan het hof d.d. 28 augustus 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 31 oktober 2014, waar de deken is verschenen.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Klaagster is in 2010 in rechte betrokken, omdat zij haar wederpartij zou hebben gestalkt. Bij vonnis van 4 mei 2011 heeft de rechtbank Amsterdam voor recht verklaard dat klaagster onrechtmatig heeft gehandeld jegens de wederpartij. Klaagster is – onder andere – veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de wederpartij ten bedrage van € 16.500,-. De wederpartij heeft deurwaarderskantoor X. B.V. (hierna: de deurwaarder) vervolgens opdracht gegeven het vonnis te executeren, waartoe de deurwaarder in mei en december 2014executoriaal beslag heeft gelegd op de bankrekening(en) van klaagster en in maart 2014 onder de belastingdienst.

3.3    Naar aanleiding hiervan heeft klaagster zich tot mr. Z. gewend. Volgens klaagster was ten aanzien van het bankbeslag sprake van een verkapt loonbeslag, waarbij de deurwaarder ten onrechte niet de beslagvrije voet in aanmerking had genomen. Mr. Z. heeft de deurwaarder bij brief van 23 april 2014 gesommeerd om het bedrag dat in strijd met de geldende beslagvrije voet is geïncasseerd terug te betalen en te bevestigen dat de deurwaarder de beslagvrije voet voortaan zou respecteren. In dit kader heeft mr. Z. betwist dat de deurwaarder klaagster zou hebben gevraagd naar actuele relevante inkomensgegevens en kostenoverzichten voor het vaststellen van de belastingvrije voet. Mr. Z. schreef voorts:

“Volledigheidshalve ontvangt u hierbij de meest recente aangifte/aanslag van de inkomstenbelasting, alsook een overzicht van de huurlasten, ziektekosten en toeslagen van cliënte.” Mr. Z. deelde in voormelde brief tenslotte mede dat, indien de deurwaarder niet tijdig en volledig aan de gestelde sommaties voldeed, klaagster zich genoodzaakt zag om op korte termijn een procedure aanhangig te maken.

3.4    De deurwaarder heeft gereageerd bij brief van 29 april 2014. Volgens de deurwaarder zou klaagster hebben nagelaten om het formulier dat bij het betekeningsexploot was gevoegd in te vullen, zij zou per e-mail hebben aangegeven geen correspondentie meer van de deurwaarder te willen ontvangen, zij zou een door haar zelf voorgestelde betalingsregeling niet zijn nagekomen, niet inhoudelijk hebben gereageerd op de brief van 26 juni 2013, zodat het berekenen van de beslagvrije voet niet mogelijk was, en geen nadere betalingsregeling hebben getroffen. De deurwaarder was op die gronden van mening dat zijn kantoor terecht was overgegaan tot het leggen van bankbeslagen. Daarnaast gaf de deurwaarder nog aan dat de door mr. Z. bijgesloten berekening van de beslagvrije voet niet kon worden geverifieerd, aangezien – nog steeds – de bewijzen van inkomsten en uitgaven ontbraken. De door mr. Z. in dit verband toegezonden bijlagen waren niet geheel leesbaar – aldus de deurwaarder -, zodat hij op dat moment niet kon aangeven of de informatie voldoende was om de beslagvrije voet uit te rekenen. De deurwaarder verzocht mr. Z. alsnog bewijzen van inkomsten en uitgaven toe te sturen.

3.5    Bij e-mail van 7 mei 2014 heeft mr. Z. – die aanvankelijk voor klaagster een concept-dagvaarding tot terugbetaling van beslagen bedragen op grond van onrechtmatige daad tegen de deurwaarder had opgesteld - klaagster alsnog negatief geadviseerd omtrent het entameren van een procedure jegens de deurwaarder. Volgens mr. Z. kon de deurwaarder wegens het uitblijven van actuele inkomensgegevens van klaagster, vóór noch nadat beslag was gelegd, geen rekening houden met een eventuele beslagvrije voet, hetgeen – aldus mr. Z.- voor risico kwam van klaagster.

3.6    Klaagster heeft bij brief van 13 juni 2014 om aanwijzing van een advocaat gevraagd op grond van artikel 13 Advocatenwet teneinde een procedure tegen de deurwaarder te starten.

3.7    Bij brief van 16 juli 2014 heeft de deken dit verzoek afgewezen.

4    BEOORDELING

4.1    De deken heeft het verzoek van klaagster afgewezen. Volgens de deken biedt de zaak geen enkel perspectief en moet deze derhalve als kansloos worden aangemerkt, nu niet is gebleken dat klaagster relevante bewijzen van inkomsten en uitgaven aan de deurwaarder heeft verstrekt.

4.2    Klaagster heeft in haar beklag onder andere aangevoerd dat de deurwaarder haar reeds in 2012 of begin 2013 om inkomensgegevens had moeten vragen, terwijl zij naar aanleiding van het verzoek van de deurwaarder wel degelijk gereageerd heeft met gegevens – kennelijk is bedoeld bij brief van mr. Z. van 23 april 2014 -, waaruit bleek dat klaagster een inkomen onder de beslagvrije voet genoot. De deurwaarder heeft nooit op deze correspondentie gereageerd, aldus klaagster.

4.3    Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Artikel 13 lid 2 van Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing slechts wegens gegronde redenen kan afwijzen. Het hof is – anders dan de deken – van oordeel dat het enkele gegeven dat er – volgens de deurwaarder - vóór noch nadat beslag is gelegd, voldoende gegevens aan de deurwaarder zijn verstrekt, niet betekent de zaak van klaagster reeds daarom kansloos is. Uit het dossier valt af te leiden dat de deurwaarder de door mr. Z. bij brief van 23 april 2014 gevoegde informatie aangaande de inkomenspositie van klaagster niet heeft meegenomen bij de berekening van de beslagvrije voet van klaagster, daartoe stellende dat deze informatie niet (voldoende) leesbaar was. Gesteld noch gebleken is dat de bewuste stukken vervolgens opnieuw aan de deurwaarder zijn gezonden dan wel dat de deurwaarder op basis van de hem ter beschikking gestelde informatie alsnog heeft proberen te berekenen wat de beslagvrije voet van klaagster was. Ook is het hof niet gebleken dat mr. Z. – al dan niet in opdracht van klaagster – heeft getracht om alsnog met de deurwaarder een betalingsregeling te treffen, waarbij met de gestelde financiële positie van klaagster rekening werd gehouden.

4.4    In het licht van het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat er onvoldoende naar de zaak van klaagster is gekeken. Niet kan worden uitgesloten dat deze anders zal uitpakken, indien (nadere) beschikbare informatie over de financiële positie van klaagster (nogmaals) aan de deurwaarder wordt verstrekt. Ook sluit het hof niet uit dat in deze kwestie wel degelijk een moment is geweest  en nog kan komen, waarop een advocaat klaagster had kunnen – en alsnog kan - bijstaan bij het treffen van een betalingsregeling. Het gaat immers om een aanzienlijke schuld van klaagster.

4.5    Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat het beklag gegrond is. Het hof zal de deken verzoeken om met inachtneming van het bovenstaande het verzoek van klaagster opnieuw ter hand te nemen en een nieuwe beslissing te nemen. De te geven opdracht bij aanwijzing zal dienen in te houden dat de aan te wijzen advocaat dient te onderzoeken of de beslagvrije voet, met name bij het bankbeslag, in acht is genomen en zo nee, of en op welke wijze daar alsnog rekening mee gehouden kan worden, alsmede of het mogelijk is alsnog een betalingsregeling ten behoeve van klaagster te treffen.

4.6    Bij dit alles heeft het hof in acht genomen dat klaagster abusievelijk niet via de deken of de griffie een exemplaar van de antwoordmemorie van de deken d.d. 13 augustus 2014 heeft ontvangen en evenmin ter zitting is verschenen. Gelet op onderstaande beslissing is klaagster daardoor evenwel niet in haar belang geschaad.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 16 juli 2014 gegrond;

-    verzoekt de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam  aan klaagster een advocaat aan te wijzen op de voet van art. 13 lid 1 Advocatenwet, zoals in r.o. 4.5 aangegeven.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.R. Sturhoofd, C.A.M.J. Raymakers en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2014.3 februri