Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:102

Zaaknummer

7362

Inhoudsindicatie

Beklag ex art. 13 gegrond. Hof acht zaak, in tegenstelling tot de deken, niet op voorhand kansloos.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 30 maart 2015

in de zaak 7362

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

deken van de Orde van Advocaten

bij de Hoge Raad der Nederlanden

deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 10 november 2014 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 17 december 2014 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 17 december 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van de deken d.d. 21 januari 2015;

-    de brief van klager d.d. 9 februari 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 februari 2015, waar klager is verschenen. De deken is met bericht van verhindering niet verschenen.

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

3.1    In februari 2012 heeft klager vanwege een verstopte afvoerpijp van de HR-ketel waterschade opgelopen aan de vloer, wanden en het meubilair in zijn woning. In overleg met de woningbouwvereniging heeft klager een schadeclaim ingediend bij de verzekeringsmaatschappij van zijn inboedelverzekering, L. Verzekeringen.

3.2    In juli 2012 is daar een waterschade in de kelder, ten gevolge van een hevige storm, bijgekomen, net toen alle meubels van klager waren opgeslagen in die kelder in verband met de renovatie van zijn woning naar aanleiding van de schade in februari 2012.

3.3    In de periode van 2007 – mei 2013 is klager regelmatig geconfronteerd met storingen in ontvangst van televisie, telefonie en internet. Daarover heeft hij zich frequent beklaagd bij Z., wat in 2010 heeft geleid tot betaling van een bedrag door Z. aan klager en in april 2013 tot een onderzoek naar de oorzaak van de storingen in de ontvangst. Nadat op 1 mei 2013 de oorzaak, een kabelbreuk, was verholpen heeft klager geen problemen in de ontvangst meer ondervonden.

3.4    Klager heeft zich gewend tot een advocaat, mr. X. en later, vanwege zwangerschapsverlof van mr. X., tot mr. Y., om een procedure op te starten tegen L. Verzekeringen  wegens de waterschade in de woning en kelder, alsmede een procedure tegen Z. wegens schade als gevolg van de storingen in de ontvangst van de televisie, telefonie en internet. Vanwege een verschil van inzicht heeft mr. Y. op 24 september 2014 zijn werkzaamheden in beide zaken gestaakt.

3.5    Klager heeft vervolgens getracht op eigen kracht en via het juridisch loket een andere advocaat bereid te vinden de in 3.4 genoemde procedures op te starten. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid, waarna klager zich heeft gewend tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen.

4    BEOORDELING

4.1    De deken heeft het verzoek van klager afgewezen op twee grondslagen. De eerste grondslag luidt dat de deken meent dat artikel 13 Advocatenwet niet is bedoeld voor situaties als de onderhavige waarin klager het niet eens is met het door zijn advocaat gegeven advies. De tweede grondslag luidt dat gesteld noch gebleken is dat de door klager gestelde geldvorderingen, althans de door klager op L. en Z. te verhalen schade een bedrag van € 25.000 te boven gaat. Voor dit soort procedures, te voeren bij de kantonrechter, is vertegenwoordiging of bijstand van een advocaat niet verplicht.

4.2    In artikel 13 lid 1 Advocatenwet is bepaald dat een rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich kan wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen.

4.3    In lid 2 van dit artikel is vervolgens bepaald dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.

4.4    Het hof komt tot de conclusie dat de redenering van de deken onvoldoende is om tot afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat te komen. Daartoe overweegt het hof dat niet is gebleken van enig onderzoek door de deken naar de kans van slagen van beide zaken. De door de deken gebezigde overweging dat niet gebleken is dat mr. Y. niet op goede gronden tot het advies is gekomen om in te gaan op de schikkingsvoorstellen van L. en Z., acht het hof daarvoor ontoereikend.

4.5    Ook de tweede grondslag houdt geen stand. Uit de stukken is evenmin gebleken van enig onderzoek door de deken naar de door klager gestelde omvang van de waterschade in de woning en kelder, noch naar omvang van de claim jegens Z.. Daarmee staat niet vast dat klager voor (één van) beide zaken niet is aangewezen op vertegenwoordiging door een advocaat dan wel op bijstand die uitsluitend door een advocaat kan geschieden.

4.6    Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat het beklag gegrond is. Het hof gaat ervan uit dat de deken met inachtneming van het bovenstaande het verzoek opnieuw ter hand zal nemen en een nieuwe beslissing zal nemen.

    BESLISSING

 Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 10 november 2014 gegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, M.L. Weerkamp en I.E.M. Sutorius en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2015.