Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-09-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:179

Zaaknummer

170250

Inhoudsindicatie

Verzoek om aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet. Klager is door de rechtbank veroordeeld tot betaling van een geldsom en heeft hoger beroep ingesteld. Zijn advocaat heeft zich korte tijd na indiening van de memorie van grieven onttrokken. Klager heeft zich tot de deken gewend omdat hij een advocaat benodigd heeft die voor hem pleidooi kan vragen aan het hof. De deken heeft het verzoek afgewezen. Het hof acht het beklag van klager gegrond. Kllager wordt in een lopende hoger beroepprocedure niet meer door een advocaat vertegenwoordigd. De zaak staat inmiddels voor arrest, maar de kans op pleidooi is niet volledig uit te sluiten. De bewaking van de procedure en de afwikkeling van de zaak maken het noodzakelijk dat klager door een advocaat wordt bijgestaan.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 11 september 2017

in de zaak 170250

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 10 augustus 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 29 augustus 2017 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 30 augustus 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van de brief van de deken van 4 september 2017 met een reactie op het beklag.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 september 2017, waar klager met zijn partner, en mevrouw H, stafmedewerker, namens de deken zijn verschenen.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan: Klager is als bestuurder van een coöperatieve vereniging, waarbinnen hij als aannemer werkzaam is, verwikkeld in een procedure met K en C, in wiens opdracht hij aan een verbouwing heeft gewerkt in een huis in A. De aanneemsom bedroeg ongeveer € 40.000,--. Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 september 2016 is klager als bestuurder van de coöperatieve vereniging veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van ongeveer € 124.000,-- met rente. Klager heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Op 22 maart 2017 heeft een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden. De memorie van grieven is op 2 mei 2017 genomen en de memorie van antwoord op 11 juli 2017. Voor klager trad als advocaat, ook in eerste aanleg, op mr. S. Tussen klager en mr. S is in maart 2017 onenigheid ontstaan naar aanleiding van het feit dat klager zelf, buiten mr. S om, stukken naar het gerechtshof had gestuurd. Mr. S heeft klager gezegd dat hij een andere advocaat moest zoeken, maar hij is nog wel bereid geweest zijn notities voor de comparitie om te werken tot een memorie van grieven. Hij heeft klager eind april 2017 medegedeeld dat hij geen pleidooi meer zou vragen, zoals klager wenste. Op de rolzitting van het gerechtshof van 1 augustus 2017 heeft mr. S zich als advocaat van klager onttrokken. De wederpartij heeft op 15 augustus 2017 arrest gevraagd, dat thans gepland staat voor mei 2018. Klager heeft vanaf voorjaar 2017 verschillende advocaten benaderd om de zaak over te nemen, maar geen advocaat daartoe bereid gevonden. Bij brief van 22 juli 2017 heeft klager zich tot de deken gewend met het verzoek voor hem een advocaat aan te wijzen.

4    BEOORDELING

4.1    Naar aanleiding van het verzoek van klager heeft de (stafmedewerker namens de)  deken bij brief van 27 juli 2017 nadere inlichtingen gevraagd, die klager bij brief van 1 augustus 2017 heeft verstrekt. Bij brief van 10 augustus 2017 heeft de deken het verzoek van klager afgewezen. Daartoe overwoog de deken dat mr. S al op 20 maart 2017 aan klager had gezegd dat hij een andere advocaat moest zoeken, welke mededeling mr. S op 21 april 2017 per e-mail heeft herhaald. Primair had klager zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat in een veel eerder stadium moeten doen. Daarnaast acht de deken de kans dat een nieuwe advocaat alsnog reden ziet om pleidooi te vragen nagenoeg of volstrekt kansloos.

4.2    Het hof oordeelt als volgt. De situatie is thans deze, dat klager in een lopende appelprocedure bij het gerechtshof Amsterdam niet meer door een advocaat wordt vertegenwoordigd. De zaak staat voor arrest; de kans dat alsnog met succes pleidooi kan worden gevraagd lijkt niet zeer groot, maar is ook niet volstrekt uit te sluiten. Het gaat echter niet alleen om de vraag of nog pleidooi kan worden verzocht. Mr. S heeft in een e-mail van 22 mei 2017 aan klager gesteld dat het hier een uitermate bewerkelijke procedure betreft die de nodige technische en juridische haken en ogen kent. De aangekondigde uitspraak  kan een eindarrest worden, maar ook een tussenarrest waarbij een comparitie van partijen, een getuigenverhoor of een deskundigenbericht wordt gelast. In geval van een eindarrest bestaat de mogelijkheid dat klager cassatieadvies wil vragen of daarover geadviseerd wil worden. In al deze situaties kan klager niet zonder een advocaat. De bewaking van de procedure en de afwikkeling van de zaak maken het noodzakelijk dat klager door een advocaat wordt bijgestaan.

4.3    De omstandigheid dat klager wat lang heeft gewacht met zijn verzoek aan de deken brengt niet mee dat zijn verzoek niet zou moeten worden gehonoreerd. Het is niet onbegrijpelijk dat klager eerst nog de hoop heeft gekoesterd dat mr. S zijn werkzaamheden voor klager toch zou willen voortzetten, terwijl eveneens begrijpelijk is dat het benaderen van andere advocaten en het verzamelen van afwijzingen tijd heeft gekost. Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij er niet in is geslaagd zelf een advocaat te vinden. Het hof voegt hieraan toe dat de primaire afwijzingsgrond die de deken in zijn brief van 10 augustus 2017 heeft gehanteerd, op zichzelf genomen geen gegronde reden als in art. 13 lid 2 Advocatenwet kan opleveren. De rechtzoekende die er beter aan had gedaan zijn verzoek aan de deken in een veel eerder stadium te doen, verliest niet reeds daardoor zijn recht op aanwijzing van een advocaat.

4.4    Het beklag van klager is dus gegrond. Deze beslissing is aan partijen ter zitting van 11 september 2017 reeds medegedeeld, met het verzoek aan de deken spoedig een advocaat aan te wijzen.   

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 augustus 2017 gegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.D. Kiers-Becking, J.C. van Oven en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2017.

   

griffier    voorzitter    

      

De beslissing is verzonden op 25 september 2017.