Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:231

Zaaknummer

170256

Inhoudsindicatie

Verzoek aanwijzing van een advocaat (art. 13 Advocatenwet). Klager heeft zelf een cassatieverzoek bij de Hoge Raad ingediend. De griffier van de Hoge Raad heeft klager een termijn van twee weken gegeven om een door een cassatieadvocaat ondertekend verzoekschrift in te dienen.De griffier heeft klager vervolgens geschreven dat, nu het verzuim niet is hersteld, deze termijn is verstreken. Klager beroept zich op een verschoonbare termijnoverschrijding doordat volgens klager de post naar zijn bewindvoerder is verzonden en deze de post te laat naar hem heeft doorgezonden. Klager stelt dat hij de eerste brief van de griffier pas na 17 dagen heeft ontvangen. Volgens het hof valt niet uit te sluiten dat de bewuste brief van de Hoge Raad klager te laat heeft bereikt zonder dat klager daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Het hof ziet daarin aanleiding de deken te verzoeken een advocaat aan te wijzen om advies uit te brengen over de vraag of in dit geval een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding een redelijke kans van slagen heeft.

Uitspraak

Beslissing

van 27 november 2017

in de zaak 170256

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 30 augustus 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift, binnengekomen ter griffie van het hof op 19 september 2017, heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 19 september 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de reactie op het beklagschrift van de deken van 28 september 2017, binnengekomen ter griffie van het hof per e-mail op 28 september 2017 en per post op 3 oktober 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op 6 november 2017.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan.

3.2    Op 11 juli 2017 is ten aanzien van klager een arrest gewezen door het gerechtshof Den Haag, waarbij een vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 april 2017 is bekrachtigd. Kennelijk - klager heeft alleen de laatste bladzijde van het arrest van het gerechtshof overgelegd - is in dit vonnis de schuldsaneringsregeling ten aanzien van klager beëindigd.

3.3    De cassatietermijn in deze zaak bedraagt ingevolge artikel 35 lid 5 Fw acht dagen. Klager heeft zelf een cassatieverzoek d.d. 19 juli 2017 aan de Hoge Raad gezonden, dat op 21 juli 2017 ter griffie van de Hoge Raad is ontvangen.

3.4    De griffier bij de Hoge Raad heeft bij brief van 25 juli 2017 klager de ontvangst van zijn brief met bijlagen bevestigd, en daarbij aangegeven dat een verzoek tot cassatie moet worden ingediend op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 426a Rv, te weten door indiening van een verzoekschrift dat wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De termijn om dit verzuim te herstellen is bepaald op twee weken na de datum van ontvangst van de brief van klager.

3.5    Op 7 augustus 2017 heeft de griffier bij de Hoge Raad klager geschreven dat, nu  niet binnen de gestelde termijn van twee weken de brief van klager van 19 juli 2017  is ondertekend door een cassatieadvocaat, de termijn voor herstel is verstreken en  de brief met bijlagen retour wordt gezonden.

3.6    Bij brief van 27 augustus 2017 heeft klager, kennelijk na advies te hebben gevraagd bij het Juridisch Loket, aan de deken verzocht hem een cassatieadvocaat toe te wijzen.

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, aan de deken vragen hem een advocaat aan te wijzen. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek  kan de deken het verzoek onder meer afwijzen indien de procedure, die klager wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Klager heeft aangevoerd dat als gevolg van de schuldsaneringsregeling zijn post eerst naar de bewindvoerder wordt gestuurd, en dat hij daardoor de brief van de Hoge Raad van (naar het hof begrijpt) 25 juli 2017 te laat, namelijk pas na 17 dagen, heeft ontvangen. Klager beroept zich daarom op een verschoonbare termijnoverschrijding.

4.3    De deken heeft het verzoek afgewezen op grond dat de cassatietermijn inmiddels was verstreken, zodat de aanwijzing van een advocaat zinloos is. In zijn reactie op het beklag heeft de deken nog gesteld dat hij niet kan nagaan of de brief van de Hoge Raad door de postblokkade 17 dagen later aan klager is uitgereikt, en dat hij ook niet kan vaststellen dat klager zijn bewindvoerder had gewaarschuwd dat er post zou komen die direct moest worden doorgestuurd. Bovendien is niet gebleken dat klager de Hoge Raad om een nadere termijn heeft gevraagd. De deken acht de kans van slagen van een herstel zodanig klein dat hij het aanwijzen van een advocaat zinloos acht.

4.4    Nu klager zich heeft beroepen op een verschoonbare termijnoverschrijding doordat volgens klager de post naar zijn bewindvoerder is gezonden en deze de post te laat naar hem heeft doorgezonden, valt naar het oordeel van het hof niet uit te sluiten dat de bewuste brief van de Hoge Raad hem te laat heeft bereikt zonder dat klager daarvan een verwijt kan worden gemaakt of dat dat voor zijn risico komt. Het hof ziet daarin aanleiding de deken te verzoeken een advocaat aan te wijzen om advies uit te brengen over de vraag of in dit geval een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding een redelijke kans van slagen heeft. Naar het oordeel van het hof kon van klager niet verwacht worden dat hij zijn bewindvoerder zou attenderen op de komst van belangrijke post of dat hij zelf de Hoge Raad om een nadere termijn zou vragen.

4.5    Klager verzoekt in zijn beklag ook een advocaat aan te wijzen voor een aansprakelijkstelling. Nu klager een dergelijk verzoek niet aan de deken heeft gericht is dat in deze beklagzaak niet aan de orde.

4.6    Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat het beklag zoals aangegeven in r.o. 4.4, gegrond is.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 30 augustus 2017 gegrond in die zin, dat het hof de deken verzoekt een advocaat aan te wijzen om advies uit te brengen over de vraag of in deze zaak een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding een redelijke kans van slagen heeft.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. M.M.H.P. Houben, J. Italianer, J.R. Krol en V. Wolting, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  27 november 2017.

     

griffier                    voorzitter     

        

De beslissing is verzonden op  27 november 2017.