Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-10-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:202
Zaaknummer
170249
Inhoudsindicatie
Art. 13 Advocatenwet-beklag
Inhoudsindicatie
Klager beroept zich op de derde grond van artikel 13 lid 1, slotzin Advocatenwet. Aan deze aanwijzingsverplichting ligt ten grondslag het geval dat de Raad voor Rechtsbijstand zelf geen advocaat heeft aangewezen. Dit geval doet zich hier niet voor. Volgens klager is mr. O aangewezen als advocaat. Voor de deken bestaat dan geen aanwijzingsbevoegdheid meer. Naar het oordeel van het hof doet de slottekst van lid 1 niet af aan het bepaalde in lid 2: de deken kan het verzoek steeds wegens gegronde redenen afwijzen. In dit geval had de deken een gegronde reden om het verzoek af te wijzen. Volgt ongegrondverklaring van het beklag.
Uitspraak
Beslissing
van 30 oktober 2017
in de zaak 170249
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 13 juli 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 19 augustus 2017 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift, gedateerd 19 augustus 2017, is op 24 augustus 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van klager aan het hof, ter griffie ontvangen op 13 juni 2017;
- de brief van klager aan het hof, ter griffie ontvangen op 27 juni 2017;
- de brief van de deken aan het hof, ter griffie ontvangen op 18 september 2017;
- de brief van klager aan het hof, ter griffie ontvangen op 21 september 2017;
- de brief van de deken aan het hof, ter griffie ontvangen op 26 september 2017.
2.3 Klager en de deken hebben afgezien van een mondelinge behandeling.
3 BEOORDELING
3.1 In het beroepschrift stelt klager dat hij bezwaar maakt tegen de afwijzing door de deken van zijn verzoek om op de voet van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen en dat hij tevens een klacht wenst in te dienen tegen de behandeld deken. Het hof zal hier alleen het beklag tegen de afwijzing behandelen.
3.2 Naar het hof begrijpt wenst klager aanwijzing van een advocaat voor de behandeling van een zogenaamde artikel 12 Sv-procedure met een klacht tegen de politie en het openbaar ministerie die zijn zaak ‘in de doofpot trachten te stoppen’ en zodoende naamzuivering en eerherstel belemmeren.
3.3 Zoals klager ook zelf al opmerkt (beklagschrift p. 4 onderaan), bepaalt artikel 13 Advocatenwet dat het hier niet gaat om een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of waarin bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Een artikel 12 Sv-verzoek kan zonder bijstand van een advocaat worden ingediend, en de bijstand ter zitting kan ook door een andere gemachtigde dan een advocaat verleend worden, art. 12f lid 1 Sv (De klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd kunnen zich in raadkamer doen bijstaan. Zij kunnen zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde).
3.4 Klager beroept zich op de derde grond van artikel 13 lid 1, slotzin Advocatenwet (van kracht sinds 1 januari 2015), die de deken onbehandeld heeft gelaten:
Ook indien de rechtzoekende naar het voorlopig oordeel van de deken in aanmerking komt voor verlening van rechtsbijstand ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wijst de deken een advocaat aan.
Klager stelt bij uitzondering een toevoeging van de Raad van Rechtsbijstand te hebben verkregen.
Naar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 382, nr. 3, p. 22, ad Onderdeel N, waarover meer uitgebreid in HvD 6 maart 2017, 160295) valt af te leiden, ligt aan deze aanwijzingsverplichting ten grondslag het geval dat de Raad voor Rechtsbijstand zelf geen advocaat heeft aangewezen. Dit geval doet zich hier niet voor. Volgens klager is mr. O aangewezen als advocaat. Voor de deken bestaat dan geen aanwijzingsbevoegdheid meer.
3.5 Naar het oordeel van het hof doet deze slottekst van lid 1 niet af aan het bepaalde in lid 2: De deken kan het verzoek steeds wegens gegronde redenen afwijzen. Dat een advocaat is toegevoegd (geweest) en dat al eerder andere advocaten bemoeienissen met de zaak hebben gehad, zijn zulke redenen. Artikel 13 Advocatenwet voorziet er niet in om een advocaat aan te wijzen die in alle opzichten aan de wensen van klager zal gaan voldoen. Dat mr. O, zoals klager stelt ‘een weigerachtige houding had omtrent het inhoudelijk op de hoogte zijn van de zaak en niet meer bereid was mij verder bij te staan’ is daarom geen grond voor het aannemen van een aanwijzingsverplichting van de deken. Daarbij komt dat klager kennelijk al eerder is bijgestaan door de mrs. H en G.
Deze stelling roept bovendien de vraag op of de verleende toevoeging (kennelijk ten name van mr. O) niet al is uitgewerkt, zodat klager geen beroep meer toekomt op het bepaalde in artikel 13 lid 1, slotzin, Advocatenwet.
3.6 Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat, volgens het beklagschrift, er inmiddels een artikel 12 Sv-procedure is geweest, die tot een uitspraak van het Gerechtshof heeft geleid. Het ne-bis-in-idem-beginsel staat dan aan een nieuwe artikel 12 Sv-procedure in de weg. Nieuwe feiten of omstandigheden, die tot afwijking kunnen leiden, zijn door klager niet gesteld. Ook hierin is een gegronde reden voor afwijzing gelegen.
3.7 Voor het geven van een bevel aan de deken om een andere advocaat aan te wijzen is onder deze omstandigheden geen plaats. Het beklag dient te worden afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 13 juli 2017 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, en N.H. van Everdingen, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 30 oktober 2017.