Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:88

Zaaknummer

180111

Inhoudsindicatie

Verzoek om aanwijzing van een advocaat (artikel 13 Advocatenwet). Beklag. Klager heeft de deken verzocht om een cassatieadvocaat aan te wijzen om het door klager zelf bij de Hoge Raad ingediende cassatieverzoek te ondertekenen en via het web-portaal van de Hoge Raad in te dienen. De deken heeft het verzoek afgewezen op de grond dat klager twee advocaten bereid heeft gevonden hem bij te staan in de cassatiezaak door hem te adviseren, maar dat hij de uitkomst van de bijstand in de vorm van de verstrekte adviezen niet wenst te aanvaarden. Klager heeft geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, waaruit blijkt dat de adviezen onjuist zijn en dat is de deken ook op andere wijze niet gebleken. Het beklag is ongegrond, aangezien klagers doel (een rechtsmiddel instellen tegen de uitspraak van het gerechtshof) vanwege het verstrijken van de door de Hoge Raad verleende termijn niet meer bereikt kan worden en de deken het verzoek van klager op juiste gronden heeft afgewezen. Beklag ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 22 mei 2018

in de zaak 180111

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken op 30 april 2018 een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per (per e-mail verzonden) brief van 2 mei 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. Per brief van 4 mei 2018, die zelfde dag per e-mail ontvangen ter griffie, heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het hof heeft kennisgenomen van:

-    de onder 1 vermelde stukken.

2.2    De zaak is door het hof in raadkamer behandeld op 22 mei 2018.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan, kort en zakelijk weergegeven:

3.2    Op 23 januari 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een geschil tussen klager en S over de uitvoering van de ondertoezichtstelling van klagers kinderen het vonnis van rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 oktober 2014 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van klager afgewezen, met veroordeling van klager in de proceskosten.

3.3    Op 13 april 2018 heeft mr. A, advocaat in D, een cassatieadvies uitgebracht. Zijn conclusie was dat hij geen mogelijkheid zag om met enig succes beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en dat hij daarom daartoe niet zou overgaan.

3.4    Op 16 april 2018 heeft mr. B, advocaat in D, bij wijze van second opinion klager (mondeling) geadviseerd over de mogelijkheden om met kans op succes cassatieberoep in te stellen. Hij zag daartoe geen mogelijkheden en sloot zich aan bij het advies van mr. A. Op 20 april 2018 heeft mr. B zijn advies per e-mail bevestigd aan klager.

3.5    Op 23 april 2018, de laatste dag van de cassatietermijn, heeft klager een door hem zelf opgesteld verzoek tot cassatie (procesinleiding) tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij de griffie van de Hoge Raad ingediend.

3.6    Bij brief van 25 april 2018 heeft de Hoge Raad klager medegedeeld dat het verzoek tot cassatie niet is ingediend zoals wettelijk voorgeschreven en dat de gebreken kunnen worden hersteld doordat hetzelfde verzoek binnen twee weken na 23 april 2018 door een advocaat bij de Hoge Raad via het webportaal van de Hoge Raad wordt ingediend.

3.7    Klager heeft op 30 april 2018 een verzoek op grond van artikel 13 van de Advocatenwet bij de deken ingediend.

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure, die klager wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Klager heeft de deken verzocht om een cassatieadvocaat aan te wijzen om het door klager zelf bij de Hoge Raad ingediende verzoek tot cassatie te ondertekenen en via het web-portaal van de Hoge Raad in te dienen.

4.3    De deken heeft in zijn beslissing van 2 mei 2018 het verzoek afgewezen. De deken heeft daartoe overwogen dat klager twee advocaten bereid heeft gevonden hem bij te staan in de cassatiezaak door hem te adviseren, maar dat hij de uitkomst van de bijstand in de vorm van de verstrekte adviezen niet wenst te aanvaarden. Voor een dergelijke situatie is artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet niet bedoeld. Klager heeft geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, waaruit blijkt dat de door mrs. A en B gegeven adviezen onjuist zijn of in strijd met hetgeen een redelijk bekwaam advocaat zou kunnen of behoren te adviseren, noch is de deken dat op andere wijze gebleken. Volgens de deken kan aan hem niet met succes worden verzocht een cassatieadvocaat aan te wijzen en deze te verplichten voor klager een cassatieverzoek in te dienen dat die advocaat niet zelf heeft opgesteld in een zaak, waarin twee andere cassatieadvocaten reeds een negatief cassatieadvies hebben uitgebracht.

4.4    Klager voert in zijn beklag van 4 mei 2018 aan dat het advies van mr. A onbegrijpelijk en ver onder de maat is. Ter toelichting verwijst klager naar zijn brief die hij naar aanleiding van het advies van mr. A heeft verzonden. Aangezien hij een kopie hiervan naar de deken heeft gestuurd, is onbegrijpelijk dat de deken heeft aangegeven dat klager geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat het advies van mr. A onjuist is. De second opinion van mr. B bestond slechts uit een mondelinge toelichting, waarin geen enkel juridisch argument is genoemd waarom het cassatieberoep geen kans van slagen zou hebben. Door klager is verder nog aangevoerd dat de deken het beginsel van een fair trial (artikel 6 EVRM) heeft geschonden doordat de advocatuur op de stoel van de rechter gaat zitten. Bovendien heeft de deken op onjuiste gronden artikel 13 lid 2 van de Advocatenwet toegepast doordat hij het geven van advies ten onrechte gelijk heeft gesteld met vertegenwoordiging in een zaak, waarop artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet ziet.

4.5    Het hof overweegt als volgt.De termijn voor het instellen van cassatie tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 januari 2018 en de vervolgens door de Hoge Raad verleende termijn van twee weken om een door een advocaat ondertekend verzoekschrift in te dienen zijn thans verstreken. Dit brengt met zich dat het beklag van klager moet worden afgewezen. Klagers doel, een rechtsmiddel instellen tegen de uitspraak van het gerechtshof, kan immers niet meer worden bereikt zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Reeds op die grond dient het beklag van klager te worden afgewezen.

4.6    Daarbij wordt ten overvloede opgemerkt dat de deken het verzoek van klager naar het oordeel van het hof op juiste gronden heeft afgewezen. De deken heeft terecht overwogen dat aan klager wel rechtsbijstand is verleend, nu tot twee keer toe een cassatieadvies is uitgebracht. Dat hij het daar niet mee eens is, doet daaraan niet af. Anders dan klager kennelijk denkt, kan de deken een (cassatie)advocaat niet verplichten om een cassatieverzoek in te dienen dan wel een niet door hemzelf opgesteld processtuk te ondertekenen en in te dienen. Zoals ook volgt uit de door klager zelf op pagina 3 van zijn beklagschrift genoemde tekst, heeft de advocaat de vrije keuze om een zaak wel of niet aan te nemen en heeft hij, anders dan de notaris, geen ministerieplicht. Bovendien is het gebruikelijk en zelfs de plicht van een advocaat dat hij de rechtzoekende eerst advies uitbrengt over de juridische haalbaarheid van de zaak voordat hij verdere (proces)bijstand zal verlenen. De deken heeft niet bestreden dat voor het instellen van cassatie de bijstand van een advocaat is vereist. Een advocaat is echter niet verplicht cassatie in te stellen als dat naar zijn mening geen kans van slagen heeft. De gemotiveerde beslissing van de deken om onder deze omstandigheden geen advocaat aan te wijzen levert geen schending van het beginsel van fair trial (artikel 6 EVRM) op.

4.7    Het beklag zal op grond van het bovenstaande ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de deken van 2 mei 2018 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, op 22 mei 2018.

   

griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 22 mei 2018.