Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:27

Zaaknummer

7335

Inhoudsindicatie

De deken hoefde geen advocaat aan te wijzen. Herhaald verzoek. Hof had beklag op het eerdere afwijzing ongegrond verklaard.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 26 januari 2015

in de zaak 7335

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

deken Amsterdam

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 1 oktober 2014 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd

13 november 2014 heeft klaagster naar aanleiding van dat besluit bij het hof beklag gedaan.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 13 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van klaagster aan het hof van 10 november 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof van 10 december 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 december 2014, waar de deken is verschenen.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

Bij brief van 1 oktober 2013 heeft klaagster verzocht een advocaat aan te wijzen voor:  “ een scala van problemen, voortvloeiend uit één geheel, kort gezegd: het ondersteunen e.d. bij een lopende artikel 12 Sv. procedure, het indienen van een verzoek in het kader van artikel 327 BW incl. 1b, 1f1, tezamen met het herstel ouderlijk gezag en beëindiging uithuisplaatsing, incl. schadeclaim, huisvesting, sociale zekerheid/bestuursrecht incl. verzekeringsrecht incasso en schadeclaim media/communicatiezaken zoals post/internet/tel.”

3.2    De deken heeft dit verzoek afgewezen en het hof heeft het door klaagster hiertegen ingesteld beklag  ongegrond verklaard. Daartoe heeft het hof in zijn beslissing van 21 maart 2014 ( nummer 7029) overwogen:

“In zijn brief van 9 januari 2014 heeft de deken - op grond van de van klaagster en van mr. Meijerink verkregen informatie -- de kwesties omschreven in verband waarmee klaagster om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht.

Uit die brief blijkt, dat het - voor zover de deken de kwesties heeft kunnen beoordelen – op basis van die informatie - in hoofdzaak gaat om zaken waarin geen sprake is van verplichte bijstand of voorgeschreven vertegenwoordiging door een advocaat. In zoverre kan het beklag al daarom niet slagen.

Dat is slechts anders voor de kwestie over het gezag van de zoon van klaagster. De deken is echter op grond van de van klaagster en van mr. Meijerink verkregen informatie tot de  conclusie gekomen dat een juridische procedure tot wijziging van het gezag geen enkele kans van slagen heeft. Klaagster heeft geen argumenten aangevoerd ter bestrijding van deze conclusie. Daarom kan het beklag ook in dit opzicht niet slagen.”

3.3    Bij brief van 29 september 2014 heeft klaagster de deken opnieuw verzocht een advocaat aan te wijzen. De deken heeft ook dit verzoek afgewezen.

4    BEOORDELING

In zijn  brief van 1 oktober 2014 heeft de deken het verzoek van klaagster afgewezen en daartoe overwogen dat het verzoek van klaagster hetzelfde scala aan problemen betrof als het verzoek dat is uitgemond in de beslissing van het hof van 21 maart 2014. Het hof ziet geen reden het beklag tegen dit herhaald verzoek van klaagster anders te beoordelen dan het beklag in de zaak met nummer 7029. Het beklag dient ook in de onderhavige zaak ongegrond te worden verklaard.

    

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 1 oktober 2014 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.R.J. de Groot, J.P. Balkema en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.