Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:54

Zaaknummer

160290

Inhoudsindicatie

Art.13-beklag

Inhoudsindicatie

Het betreft een nieuw verzoek op grond van artikel 13 lid 1 Aw ten aanzien van hetzelfde feitencomplex waarvoor klaagster al twee maal eerder tevergeefs om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht. Destijds hebben al verschillende advocaten naar de zaak gekeken, kennelijk zonder dat een van hen een reële mogelijkheid heeft gezien de zaak vanuit welke invalshoek dan ook – civielrechtelijk, strafrechtelijk, bestuursrechtelijk – aan te kaarten. Klaagster heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die nu tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Er is mitsdien niet gebleken dat de zaak enige reële kans van slagen heeft. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat het hier een zaak betreft waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. De deken heeft het verzoek van klaagster dus terecht afgewezen; volgt ongegrondverklaring van het beklag van klaagster tegen de beslissing van de deken.

Uitspraak

Beslissing                                   

van 3 april 2017

in de zaak 160290

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel, verder te noemen ‘de deken’, op 23 september 2016 een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 20 oktober 2016 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 30 november 2016 heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 30 november 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de brief met bijlagen van de deken aan het hof van 7 februari 2017.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Op 16 juni 2014 heeft de deken een verzoek van klaagster van 5 juni 2014 om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet (Aw) afgewezen op grond dat de vordering onvoldoende was onderbouwd en voor het aankaarten van fraude bij justitie de bijstand van een advocaat niet vereist was. Klaagster wenste een procedure aan te spannen tegen B, waar zij als […] een contractuele relatie mee heeft gehad, en tegen de gemeente […] wegens […].

Het hof heeft het beklag van klaagster tegen de beslissing van de deken op 7 november 2014 ongegrond geoordeeld bij gebrek aan belang, omdat klaagster inmiddels zelf een advocaat had gevonden. In het verweerschrift van de deken op het beklag vermeldt de deken dat inmiddels al vijf advocaten naar de zaken gekeken hebben.

3.3    Op 17 mei 2016 heeft de deken een verzoek van klaagster van 12 mei 2015 om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 lid 1 Aw afgewezen. Klaagster wenste aanwijzing van een advocaat in verband met in te stellen hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van 23 februari 2016, waarbij haar vorderingen waren afgewezen. Klaagster had die procedure zelf aangespannen tegen een medewerker van B en een ambtenaar van de gemeente […]. Het geschil betrof hetzelfde feitencomplex als het verzoek van klaagster van 5 juni 2014: de opzegging in 2013 door B van de overeenkomst met klaagster, en door klaagster gestelde […], waarin de gemeente geen aanleiding zag actie te ondernemen. De deken heeft het verzoek van klaagster afgewezen omdat hij een hoger beroep kansloos achtte. Het hof heeft het beklag van klaagster op 2 december 2016 ongegrond geoordeeld wegens het ontbreken van belang, omdat de beroepstermijn al ruimschoots was verstreken.

4    BEOORDELING

4.1    In de onderhavige zaak heeft klaagster de deken op 23 september 2016 om aanwijzing van een advocaat verzocht voor, kort weergegeven, het voeren van een nieuwe procedure tegen B - wegens […] - en de gemeente […] in verband met het door klaagster gestelde […]. Klaagster stelt dat de kantonrechter op 23 februari 2016 een onjuist vonnis heeft gewezen en dat zij inmiddels nieuwe gronden voor haar standpunt heeft aangevoerd.

4.2    De deken heeft het verzoek van klaagster afgewezen op grond dat klaagster ook in 2014 om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht op grond van dezelfde voorgeschiedenis, en dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die zijn oordeel van destijds anders maken.

4.3    In haar beklag voert klaagster aan, voor zover hier van belang, dat de advocaat die zij destijds zelf had gevonden zijn werk niet naar behoren heeft gedaan. Er is een procedure mogelijk tegen B en de gemeente […], die het recht van klaagster op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) heeft geschaad.

De deken heeft in zijn verweerschrift gesteld dat er nog steeds sprake is van een kansloze zaak en dat klaagster voor een bestuursrechtelijke procedure of een procedure met een belang van € 25.000,-- geen bijstand van een advocaat nodig heeft.

4.4    Het hof oordeelt als volgt.

Ook bij dit nieuwe verzoek op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet baseert klaagster zich op haar geschil uit 2013 met B en haar verwijten jegens de gemeente […] wegens […].

Dat is hetzelfde feitencomplex waarvoor klaagster al twee maal eerder tevergeefs om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht. Destijds hebben al verschillende advocaten naar de zaak gekeken, kennelijk zonder dat een van hen een reële mogelijkheid heeft gezien de zaak vanuit welke invalshoek dan ook – civielrechtelijk, strafrechtelijk, bestuursrechtelijk – aan te kaarten. Klaagster heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die nu tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Er is mitsdien niet gebleken dat de zaak enige reële kans van slagen heeft. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat het hier een zaak betreft waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. De deken heeft het verzoek van klaagster dus terecht afgewezen; het beklag van klaagster tegen de beslissing van de deken is ongegrond.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 20 oktober 2016 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, G.J. Visser, H.J. de Groot en N.H. van Everdingen, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 3 april 2017.