Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-09-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:182
Zaaknummer
160302
Inhoudsindicatie
Verzoek om aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet voor het starten van een procedure tegen de staat. Het beklag is ongegrond, omdat het dezelfde kwestie betreft als waarover reeds door het hof is beslist in 2016 (150019) en klager geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld die aanleiding zouden kunnen geven tot een nieuwe inhoudelijke beoordeling.
Uitspraak
Beslissing
van 25 september 2017
in de zaak 160302
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 7 oktober 2016 heeft de deken dit verzoek afgewezen. Per e-mail van 4 november 2016, bevestigd door klager per e-mail op 9 november 2016, heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 4 november 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- schrijven van de deken d.d. 3 februari 2017, ingekomen per e-mail ter griffie van het hof op 3 februari 2017;
- een groot aantal e-mails met bijlagen van klager ingekomen ter griffie van het hof tussen 3 februari 2017 en 8 september 2017;
- e-mailbericht van de deken aan het hof d.d. 8 september 2017;
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 september 2017, waar klager en - met bericht van afwezigheid - de deken niet zijn verschenen.
3 FEITEN
3.1 Het volgende is komen vast te staan:
3.2 Klager heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (verder: deken Midden-Nederland) bij brief van 1 september 2016 verzocht op voet van artikel 13 lid 1 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen omdat klager een procedure tegen de Staat wilde starten. Aangezien de deken Midden-Nederland zich niet bevoegd achtte te beslissen op het verzoek van klager, heeft hij de brief doorgezonden naar de deken Den Haag met het verzoek dit in behandeling te nemen. De deken heeft gevolg gegeven aan dit verzoek.
3.3 Bij beslissing van 7 oktober 2016 heeft de deken het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat afgewezen omdat klager een dergelijk verzoek omtrent dezelfde feiten al eerder heeft gedaan, de deken dit eerdere verzoek toen heeft afgewezen, wat door het hof is gesanctioneerd, en volgens de deken niet van nieuwe feiten is gebleken.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.
4.2 Het hof is van oordeel dat dergelijke gronden hier aanwezig zijn. Het hof verwijst naar zijn beslissing van 1 februari 2016 in zaak 150019. In die zaak heeft klager de deken verzocht aan hem een advocaat aan te wijzen om zijn belangen te behartigen met betrekking tot een vordering die hij stelde te hebben op diverse partijen, waaronder de Staat, een aantal advocaten en curatoren in verband met de afwikkeling van de faillissementen van Q B.V. en S B.V. De deken heeft dit verzoek afgewezen. Op grond van de inhoud van het dossier deelde het hof in de beslissing van 1 februari 2016 het uitvoerig gemotiveerde oordeel van de deken dat klager niet had voldaan aan de eisen die artikel 13 Advocatenwet stelt aan een verzoek om aanwijzing van een advocaat, zodat het beklag tegen de beslissing van de deken ongegrond is verklaard.
4.3 Uit de brief van 1 september 2016 volgt dat klagers verzoek om aanwijzing van een advocaat ziet op een vordering die klager stelt te hebben op de Staat in verband met “gedragingen Openbaar Ministerie, Politie, Rechterlijke Macht, Orde van Advocaten Den Haag, Curatoren en Advocaten in de faillissement procedures van Q B.V., S B.V. [nummer] en [nummer]”. Het beklag van klager betreft dus dezelfde kwestie als waarover reeds door het hof is beslist bij de onder 4.2 genoemde uitspraak. Klager heeft in deze procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding zouden kunnen geven tot een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het beklag, zodat het hof het beklag van klager daarom ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 7 oktober 2016 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.D. Kiers-Becking, J.C. van Oven en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 25 september 2017.