Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:93
Zaaknummer
180028
Inhoudsindicatie
Artikel 13-beklag afgewezen. Het hof is van oordeel dat de deken wegens gegronde redenen het verzoek tot aanwijzing van een advocaat van klager heeft afgewezen. Het verzoek van klager ziet op dezelfde kwestie, die heeft geleid tot een eerdere beslissing van het hof van 8 december 2017, gewezen onder nummer 170725. Er is in het voorliggende verzoek geen reden de zaak anders te beoordelen. De stelling van klager dat hij in een andere hoedanigheid het verzoek doet om een bodemprocedure te starten, leidt niet tot een ander oordeel. Beklag ongegrond.
Uitspraak
van 14 mei 2018
in de zaak 180028
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 22 december 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 1 februari 2018 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 1 februari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het schrijven van de deken van 22 februari 2017, ontvangen ter griffie van het hof op 23 februari 2018, met bijlagen;
- de brief van klager van 2 maart 2018, toegezonden per e-mailbericht van 4 maart 2018.
2.3 De zaak is door het hof in raadkamer behandeld op 12 maart 2018.
3 FEITEN
3.1 Bij brief van 30 augustus en 8 september 2017 is een eerder verzoek van klager een advocaat aan te wijzen door de deken afgewezen. De voorgenomen procedure van klager - een kort geding tegen (het bestuur van) [woningbouwvereniging] - had naar het oordeel van de deken geen redelijke kans van slagen. Over deze afwijzing is beklag gedaan bij het hof, dat het beklag bij beslissing van 8 december 2017 (170275) ongegrond heeft verklaard.
3.2 Op 19 december 2017 heeft de deken opnieuw een verzoek van klager ontvangen, strekkend tot aanwijzing van een advocaat, omdat klager de voorgenomen procedure in een andere hoedanigheid (namelijk in hoedanigheid van voormalig gebruiker) wil starten. De deken heeft dit verzoek op 22 december 2017 afgewezen, omdat de gronden die ten grondslag hebben gelegen aan zijn eerdere beslissingen van 30 augustus en 8 september 2017 onverkort gelden voor het onderhavige verzoek. De deken heeft naar voormelde beslissing van het hof van 8 december 2017 verwezen.
4 BEOORDELING
4.1 Het hof begrijpt dat klager zich beklaagt over de beslissing van de deken van 22 december 2017. Klager stelt daartoe dat hij, in tegenstelling tot zijn eerdere verzoek, thans in een andere hoedanigheid een bodemprocedure wil voeren voor het opheffen van het beslag op zijn uitkering. In zijn eerdere verzoek had hij gesteld in privé een kortgedingprocedure te willen starten om het beslag opgeheven te krijgen. Voor het overige verwijst klager naar de gronden en alle stukken, zoals ingediend in de procedure bij het hof met zaaknummer 170725.
4.2 Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.
4.3 Het hof is van oordeel dat dergelijke gronden hier aanwezig zijn. Het verzoek van klager heeft betrekking op dezelfde kwestie als het verzoek dat is uitgemond in de beslissing van het hof van 8 december 2017. Het hof ziet geen reden om het beklag tegen dit herhaald verzoek van klager anders te beoordelen dan het beklag in de zaak met nummer 170275, zoal een dergelijk herhaald verzoek niet al moet afstuiten op het ne-bis-in-idembeginsel. Dat klager thans in een andere hoedanigheid stelt een bodemprocedure te starten leidt niet tot een ander oordeel.
4.4 Het hof zal dan ook het beklag van klager tegen de beslissing van de deken ongegrond verklaren.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de deken van 22 december 2017 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G.J. Visser, W.A.M. van Schendel, A.A.H. Zegers en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.