Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-12-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:258
Zaaknummer
17-454/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 18 december 2017
in de zaak 17-454/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 augustus 2017 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 23 december 2016 heeft klager bij de het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster. Het Hof van Discipline heeft vervolgens beslist dat de klacht kan worden onderzocht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. De klacht is onderzocht door de waarnemend deken in dat arrondissement.
1.2 Bij brief aan de raad van 14 juni 2017 met kenmerk R 2017/45 edl/mb, door de raad ontvangen op 15 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 8 augustus 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 augustus 2017 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 11 augustus 2017, door de raad ontvangen op 14 augustus 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 11 augustus 2017.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Op 8 november 2016 heeft verweerster, als stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, samen met een lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Rotterdam een bezoek gebracht aan het kantoor van klager. Ook een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand was bij dit bezoek aanwezig. Tijdens het bezoek is een groot aantal dossiers ingezien.
2.2 Bij brief van 1 december 2016 heeft de deken klager als volgt bericht:
“Geachte confrère,
Tijdens het bezoek aan uw kantoor van 8 november jl. ter controle van de dossiers waarin toevoegingen op naam van mr. X [voormalig kantoorgenote van klager] waren gesteld, constateerde [lid van de Raad van de Orde] dat in een zaak, [partij W.,/partij B.], sprake leek te zijn van tegenstrijdige belangen. Uw kantoor zou voor beide partijen optreden. Ik heb op grond van het vorenstaande behoefte aan een nadere toelichting van uw kant.
Ik heb begrepen dat uw kantoor voor [partij W.] op naam van mr. X [voormalig kantoorgenote van klager] een toevoeging heeft aangevraagd, doch dat zij geen enkele inhoudelijke bemoeienis met de zaak heeft gehad. Het is mij niet duidelijk wie nu voor welke partij optreedt. U wilt mij dat wel berichten. Daarnaast wilt u mij wel laten weten op grond waarvan u van oordeel bent dat er geen sprake is van een tegenstrijdig belang. (…)”
2.3 Bij brief van 23 december 2016 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster. Het Hof van Discipline heeft vervolgens besloten dat de klacht kan worden onderzocht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. De klacht is onderzocht door de waarnemend deken in dat arrondissement.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij als afgevaardigde van de deken onkundig is;
b) zij miskent dat een kantoor niet voor een cliënt optreedt;
c) zij miskent dat een kantoor geen toevoeging aanvraagt;
d) zij geen kennis van de gedragsregels heeft.
3.2 Klager heeft klachtonderdeel a) als volgt toegelicht. In de brief van 1 december 2016 schreef de deken dat er sprake leek te zijn van tegenstrijdige belangen. Een stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten dient echter over kennis en kunde te beschikken om te kunnen beoordelen of er wel of geen sprake is van een tegenstrijdig belang. Verweerster heeft dus onzorgvuldig gehandeld, hetgeen klachtwaardig is.
3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt klager het volgende. In de brief van 1 december 2016 staat: “Uw kantoor zou voor beide partijen optreden”. Een advocaat dient echter te begrijpen dat een kantoor niet optreedt voor een cliënt. Het is een advocaat die optreedt namens een cliënt. De deken is aldus verkeerd ingelicht door verweerster. Deze handelswijze is niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het schaadt het vertrouwen in de advocatuur. Verweerster handelt klachtwaardig.
3.4 Met betrekking tot klachtonderdeel c) merkt klager op dat in de brief van 1 december 2016 staat: “Ik heb begrepen dat uw kantoor voor partij [W.] op naam van [voormalig kantoorgenote van klager] een toevoeging heeft aangevraagd, …”. Een kantoor vraagt echter geen toevoeging aan; dat doet de advocaat. Verweerster heeft de deken verkeerd voorgelicht en haar eigen verhaal opgeschreven in plaats van hetgeen verteld is. Van een advocaat, en helemaal van een stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten, mag een bepaalde deskundigheid worden verwacht. Een advocaat mag geen zaken aannemen als hij niet beschikt over de benodigde expertise. De handelwijze van verweerster schaadt het vertrouwen in de advocatuur. Daarnaast is het uiterst onzorgvuldig van verweerster.
3.5 Klachtonderdeel d) is door klager als volgt toegelicht. In de brief van 1 december 2016 staat: “Daarnaast wilt u mij wel laten weten op grond waarvan u van oordeel bent dat er geen sprake is van een tegenstrijdig belang.” Verweerster gaat voorbij aan gedragsregel 7 lid 5 en lid 6. Van een advocaat, en helemaal van een stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten, mag een bepaalde deskundigheid worden verwacht. Een advocaat mag geen zaken aannemen als hij niet beschikt over de benodigde expertise. De handelwijze van verweerster schaadt het vertrouwen in de advocatuur. Daarnaast is het uiterst onzorgvuldig van verweerster.
3.6 Volgens klager heeft verweerster gehandeld in strijd met de gedragsregels 1, 3, 17, 30 en 31. Hij verzoekt het Hof van Discipline om aan verweerster een passende maatregel op te leggen.
3.7 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen het verzet en de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Ook naar het oordeel van de raad kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet worden vastgesteld dat verweerster (het concept van) de brief van 1 december 2016 heeft opgesteld. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager in het verzet aangevoerde gronden dan ook reeds hierom niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2017 verzonden.