Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-03-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:44
Zaaknummer
170343
Inhoudsindicatie
Art. 13 lid 2 Advocatenwet. Beklag tegen de beslissing van de deken is ongegrond. Met de deken is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de procedure die klagers tegen de curator zouden willen voeren een redelijke kans van slagen heeft. Daarbij betrekt het hof dat klagers reeds hebben getracht hun gelijk te halen bij de curator en de rechtbank en de rechtbank op de bezwaren van klagers gemotiveerd heeft beslist.
Uitspraak
BESLISSING
van 12 maart 2018
in de zaak 170343
naar aanleiding van het beklag van:
klager
en
klaagster
hierna samen ook: klagers
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klagers hebben bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 20 november 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een ongedateerd klaagschrift hebben klagers zich beklaagd over het feit dat de deken hun verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het (ongedateerde) klaagschrift is op 29 december 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft verder kennis genomen van:
- de e-mail van klager (met bijlage) van 18 januari 2018;
- de brief van de deken (met bijlagen) van 30 januari 2018.
2.3 Het beklag is door het hof in raadkamer behandeld op 12 februari 2018.
3 FEITEN
3.1 Het volgende is komen vast te staan:
3.2 In september 2014 heeft de rechtbank Rotterdam het faillissement uitgesproken van D. [V.O.F.] en haar beide vennoten (klagers.) Tijdens het faillissement is tussen klagers en de curator verschil van mening ontstaan over (onder meer) de hoogte van het vrij te laten bedrag (VTLB).
3.3 Op 22 augustus 2017 heeft de rechtbank Rotterdam het voorstel van de rechter-commissaris behandeld tot opheffing van het faillissement bij gebrek aan baten. Ter zitting heeft klager (nogmaals) aangevoerd dat klagers het niet eens zijn met de berekening van het VTLB. In verband met de bezwaren van klagers is de behandeling van het verzoek tot opheffing aangehouden. Na controle heeft de rechter-commissaris klagers schriftelijk bericht dat als gevolg van een fout in de berekening van het VLTB een bedrag aan hen zal worden geretourneerd. In die brief heeft de rechter-commissaris benadrukt dat er “vanwege het tijdsverloop van het faillissement ook enkele beslissingen in uw voordeel zijn genomen.”
3.4. Bij beslissing van 8 september 2017 heeft de rechtbank Rotterdam het faillissement van klagers opgeheven. In die beslissing is (onder meer) overwogen:
“De rechter-commissaris heeft geconstateerd dat er inderdaad een fout in de berekening is geslopen waardoor een voorstand ter hoogte van € 2.379,16 is ontstaan. De curator zal deze voorstand, vermeerderd met een bedrag van € 20,17, aan gefailleerden retourneren. De overige door [klager] aangevoerde argumenten zijn reeds eerder door de curator en de rechter-commissaris in hun afwegingen betrokken en hebben niet tot andere uitkomsten in de berekening van het vrij te laten bedrag geleid. Het is de rechtbank evenmin gebleken dat deze argumenten tot een andere uitkomst hadden moeten leiden.”
3.5. Klagers menen dat zij ondanks de hiervoor genoemde correctie nog steeds een bedrag van de curator tegoed hebben in verband met de onjuiste berekening van het VTLB. Zij willen daarom een civiele procedure aanhangig maken tegen de curator. Omdat zij geen advocaat bereid hebben gevonden om hun belangen te behartigen, hebben zij zich tot de deken gewend. Zoals gemeld heeft de deken hun verzoek tot aanwijzing van een advocaat afgewezen. In zijn beslissing heeft de deken (onder meer) overwogen:
“Voorts meen ik - gelet op de door u toegezonden stukken - dat u een kansloze procedure tegen de curator wil aanvangen. De rechtbank heeft bij beschikking van 8 september 2017 reeds gereageerd over hetgeen u heeft aangevoerd over de berekening van het vrij te laten bedrag. Daarmee is de kwestie afgedaan. Het standpunt van de curator is bekend. De rechter-commissaris heeft dit bekrachtigd. “
4 BEOORDELING
4.1 Het hof stelt vast dat de bezwaren van klagers tegen de wijze waarop de curator het VTLB heeft berekend reeds aan de orde zijn geweest in het kader van de opheffing van het faillissement. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de hiervoor in rechtsoverweging 3.4. genoemde bedragen aan klagers moeten worden geretourneerd. Deze beslissing van de rechtbank is onherroepelijk.
4.2 Met de deken is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat een procedure die klagers tegen de curator zouden willen voeren een redelijke kans van slagen heeft. Het hof betrekt daarbij dat, zoals uit het voorgaande blijkt, klagers reeds hebben getracht hun gelijk te halen bij de curator en de rechtbank en dat de rechtbank op de bezwaren van klagers gemotiveerd heeft beslist. Een vervolgprocedure tegen de curator wordt dan ook als nagenoeg, zo niet volstrekt, kansloos ingeschat. Volgens vaste rechtspraak van het hof is in dat geval sprake van een geronde reden als bedoeld in artikel 13 lid 2 Advocatenwet om een verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Daarom zal het beklag tegen de beslissing van de deken reeds om die reden ongegrond worden verklaard.
4.3 Of klagers zich voorafgaand aan hun verzoek aan de deken al dan niet voldoende hebben ingespannen om (al dan niet via het Juridisch Loket) zelf een advocaat in te schakelen, kan daarom verder onbesproken blijven.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klagers tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 20 november 2017 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M. Pannevis, J.A. Schaap, G.R.J. de Groot en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 maart 2018.