Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:186

Zaaknummer

170274

Inhoudsindicatie

Verzoek om aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet voor het instellen van cassatieberoep tegen de beschikking van het hof, waarin is bepaald dat tussen klager en zijn dochter geen omgangsregeling zal zijn en aan de moeder voortaan alleen het gezag toekomt. Het beklag van klager is ongegrond. Het hof heeft de juiste maatstaf voor de beoordeling van het verzoek tot het instellen van eenhoofdig gezag c.q. tot het beëindigen van de omgangsregeling gehanteerd en vervolgens zijn oordeel uitvoerig gemotiveerd. Hierover kan niet geklaagd worden in cassatie. De deken heeft dus terecht geoordeeld dat het instellen van cassatie als kansloos moet worden beschouwd.

Uitspraak

Beslissing

van 11 oktober 2017                                     

in de zaak 170274

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per e-mail van 5 oktober 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift van 9 oktober 2017 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 9 oktober 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-      het e-mailbericht van de deken van 9 oktober 2017;

-  een groot aantal stukken, op 10 oktober 2017 door mr. H namens klager per e-mail bij het hof ingediend.

2.3    De zaak is vanwege de spoedeisendheid daarvan (de cassatietermijn verstrijkt op 13 oktober 2017) door het hof op de schriftelijke stukken beoordeeld op 11 oktober 2017. Op dezelfde datum heeft het hof de uitspraak per e-mail bericht aan klager en de deken met de mededeling dat de uitspraak op schrift zou volgen.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Klager heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw F. Uit die relatie is op 12 augustus 2013 in Rotterdam een dochter geboren, genaamd C. Klager en mevrouw F zijn sinds 16 januari 2014 belast met het gezamenlijk gezag over C. Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 juli 2016 is bepaald dat er geen omgangsregeling zal zijn tussen klager en C. Bij beschikking van deze rechtbank van dezelfde datum is bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag zal toekomen over C. Klager heeft van beide beschikkingen beroep ingesteld bij het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Bij beschikking van 20 april 2017 heeft het gerechtshof het beroep van klager op onbevoegdheid van de rechtbank verworpen en overwogen dat de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in dit geval (relatief) bevoegd was, en een nadere mondelinge behandeling gelast. Bij beschikking van 13 juli 2017 heeft het gerechtshof de beide beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 juli 2016 bekrachtigd.

4    BEOORDELING

4.1    Op 5 oktober 2017 heeft klager de deken verzocht een cassatieadvocaat aan te wijzen. Klager vermeldt dat hij zelf 18 advocaten heeft benaderd, maar dat deze geen van allen bereid waren cassatie voor hem in te stellen.

4.2    Gelet op de grote spoed in verband met het verstrijken van de cassatietermijn heeft de deken, zelf cassatieadvocaat, de beschikkingen van het gerechtshof bestudeerd en geconcludeerd dat er geen enkel aanknopingspunt voor cassatie is en dat een cassatieprocedure op voorhand als kansloos moet worden beschouwd. Bij brief van 5 oktober 2017 heeft de deken het verzoek van klager afgewezen.

4.3    Klager heeft op 9 oktober 2017 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij dit hof. Klager voert, overigens zonder onderbouwing, aan dat er gronden genoeg zijn voor cassatie en dat het gerechtshof niet fatsoenlijk naar de zaken gekeken heeft. De deken heeft op 9 oktober 2017 het verzoek van klager en de afwijzende beslissing, beide van 5 oktober 2017, aan het hof toegezonden.

4.4    Artikel 13 lid 2 van de Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek als bedoeld in artikel 13 lid 1 tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Een dergelijke grond doet zich hier naar het oordeel van het hof voor.

Het gerechtshof heeft in beide beschikkingen van 13 juli 2017 de juiste maatstaf voor de beoordeling van het verzoek tot het instellen van eenhoofdig gezag, c.q. tot het beëindigen van de omgangsregeling, gehanteerd, en in het bijzonder het belang van het kind tot leidraad genomen. Het gerechtshof heeft vervolgens zijn oordeel uitvoerig aan de hand van voorliggende feiten gemotiveerd. In cassatie kan over een dergelijke beoordeling niet geklaagd worden. Onbegrijpelijk is die (juridische) motivering niet, ook al ervaart klager dat anders. De deken heeft dus terecht geoordeeld dat het instellen van cassatie als kansloos moet worden beschouwd.

4.5    Voor zover klager ook bedoeld heeft dat hij cassatie zou willen instellen tegen de beslissingen van het gerechtshof dat de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, relatief onbevoegd is, stuit dat reeds af op het bepaalde in artikel 270 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin is bepaald dat van een dergelijke beslissing geen hogere voorziening, dus ook geen cassatie, open staat.

4.6    Het beklag van klager wordt ongegrond verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 5 oktober 2017 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. W.H.B. den Hartog Jager en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2017.

        

griffier    voorzitter

     

De beslissing is verzonden op 13 oktober 2017.