Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:79

Zaaknummer

180103

Inhoudsindicatie

Beklag artikel 13 Advocatenwet. Verzoek om een advocaat aan te wijzen voor het instellen van cassatieberoep. Het beklag is ongegrond. De deken heeft met juistheid geoordeeld dat de voorwaarde, dat de verzoeker niet zelf een advocaat kan vinden, niet is vervuld, nu twee advocaten zich bereid hebben verklaard klager van advies te dienen.

Uitspraak

Beslissing

van 8 mei 2018

in de zaak 180103

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken op 17 maart 2018 een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 19 april 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. Per brief van 19 april 2018, die zelfde dag ontvangen ter griffie, heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het hof heeft kennisgenomen van:

-    de onder 1 vermelde stukken,

-    de reactie van de deken van 26 april 2018, met producties, op het beklag van klager,

-    de reactie van klager van 3 mei 2018  op het antwoord van de deken.

2.2    De zaak is door het hof in raadkamer behandeld op 3 mei 2018.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan, kort en zakelijk weergegeven:

3.2    Klager heeft zich op 17 maart 2018 tot de deken gewend met het verzoek een advocaat (op toevoegingsbasis) aan te wijzen voor het instellen van cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2018.  De deken heeft klager bij brief van 10 april 2018 laten weten dat hij mr. L heeft aangewezen om een cassatieadvies te geven; als zij tot een positief advies komt zal zij cassatie instellen, maar als zij tot een negatief advies komt zal zij geen cassatie instellen en zal de deken geen nieuwe advocaat aanwijzen, omdat de Raad voor Rechtsbijstand geen toevoeging afgeeft voor een second opinion, aldus de deken. Het (telefonisch) contact tussen klager en mr. L is zodanig verlopen dat mr. L niet meer bereid was de opdracht uit te voeren. De deken heeft daarop bij brief van 18 april 2018 aan klager bericht dat hij mr. B bereid had gevonden de zaak te beoordelen en cassatieadvies uit te brengen, op dezelfde voorwaarden als mr. L.  Klager heeft daarop telefonisch contact opgenomen met het bureau van de deken en gezegd dat hij niet tevreden was met de aanwijzing van mr. B omdat hij met hem in 2014 een negatieve ervaring had gehad.

4    BEOORDELING

4.1    Bij beslissing van 19 april 2018 heeft de deken het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat afgewezen op grond dat klager wel over een advocaat beschikt, maar die advocaat niet wenst. Artikel 13 Advocatenwet is niet geschreven met de bedoeling dat de deken net zo lang advocaten aanwijst tot er één is die de verzoeker bevalt en bereid is op diens voorwaarden, zonder voorafgaand cassatie advies, cassatie in te stellen, aldus de deken.

4.2    Klager stelt in zijn beklag dat hij tientallen cassatieadvocaten zonder succes heeft benaderd, dat mr. L in een telefoongesprek direct liet weten de zaak niet te willen doen, en dat mr. B in 2014 een cassatieprocedure met betrekking tot de dochter van klager heeft verprutst.  In zijn laatste reactie van 3 mei 2018 schrijft klager nog dat de deken pas achteraf contact met hem heeft opgenomen over de keuze van een aan te wijzen advocaat, dat de cassatiepraktijk van eerst een advies schrijven voordat een rechtzoekende zich tot de rechter kan wenden niet verenigbaar is met het recht op toegang tot de rechter (art. 6 EVRM, art. 47 Handvest), en dat de aanwijzing van mr. B gewijzigd had kunnen worden als de deken met klager contact had opgenomen. 

4.3    Het hof overweegt als volgt.

4.3.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan de deken aan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt zijn diensten te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, een advocaat aanwijzen.  Het hof merkt daarbij op dat de deken niet gehouden is vooraf met de verzoeker te overleggen welke advocaat hij zal aanwijzen; de deken heeft daarin beleidsvrijheid. In dit geval heeft de deken eerst mr. L, die zich daartoe tegenover de deken bereid had verklaard, aangewezen. Het hof laat in het midden waardoor het contact tussen klager en mr. L verkeerd is afgelopen; de omstandigheid dat klager het telefoongesprek met haar heeft opgenomen, zoals de deken onweersproken vermeldt, kan daarbij zeker een rol hebben gespeeld. Daarna is de deken overgegaan tot aanwijzing van een tweede cassatieadvocaat, mr. B. Van belang acht het hof daarbij dat klager in zijn verzoek aan de deken van 17 maart 2018 vier advocaten(kantoren) had genoemd waarmee hij geen goede ervaring had en die hij niet aangewezen wilde zien, en nog twee die hij ook niet wenste in verband met belangenverstrengeling en omdat het kantoor geen toevoegingen deed. Mr. B was daar niet bij. Tussen klager en mr. B is het niet eens tot enig contact gekomen, omdat klager direct met het bureau van de deken heeft gebeld – welk gesprek hij kennelijk ook heeft opgenomen – met de mededeling dat hij mr. B niet wenste.

4.3.2    Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de deken met juistheid heeft geoordeeld dat de voorwaarde, dat de verzoeker niet zelf een advocaat kan vinden, niet is vervuld. Mr. B had zich tegenover de deken bereid verklaard klager van advies te dienen. Ook als klager een, in zijn ogen, minder prettige ervaring met mr. B heeft gehad in het verleden, had hij dit tenminste moeten gaan bespreken met mr. B – die kennelijk zelf geen enkel beletsel heeft gezien – in plaats van hem direct van de hand te wijzen.

4.3.3    Ten overvloede overweegt het hof dat het lijkt of klager inmiddels wel zelf een advocaat heeft kunnen vinden, nu hij schrijft dat een advocaat voor hem een herroepingsprocedure behandelt. Het is niet duidelijk of dit een cassatieadvocaat is, maar ook als dat niet het geval is zou deze advocaat klager wellicht behulpzaam kunnen zijn bij het vinden van een cassatieadvocaat.

4.3.4    Tenslotte overweegt het hof dat het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht op toegang tot de rechter niet absoluut is, maar aan verschillende beperkingen, waaronder financiële, mag worden onderworpen. Dergelijke beperkingen mogen het recht op toegang tot de rechter niet in essentie aantasten, moeten een gerechtvaardigd doel dienen en moeten proportioneel zijn aan dat doel. Het Nederlandse wettelijk systeem dat een rechtzoekende  uitsluitend via een gespecialiseerde advocaat, die enige grond ziet om cassatie in te stellen, toegang heeft tot de Hoge Raad, is daarmee niet in strijd (vgl. ABRvS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1243 en HvD, 20 maart 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:52). Dit systeem levert evenmin schending van enige andere verdragsbepaling op.

4.4    Het beklag zal op grond van het bovenstaande ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de deken van 19 april 2018 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp en B. Stapert, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, op 8 mei 2018.

   

griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 8 mei 2018.