Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:282

Zaaknummer

17-935/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van afpersing of laster.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  21 december 2017

in de zaak 17-935/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 november 2017 met kenmerk 4017-0588, door de raad ontvangen op 10 november 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is executeur in de nalatenschap van zijn overleden moeder. De twee zusters van klager hebben een verzoek tot ontslag van klager als executeur ingediend omdat hij volgens hen onrechtmatig gelden uit de boedel zou hebben onttrokken. Verweerder staat de twee zusters van klager in die procedure bij.

1.2 Op 21 juni 2017 heeft verweerder namens zijn cliënten conservatoir beslag doen leggen op de privérekeningen van klager. De beslagstukken (het verzoekschrift en de beslagexploten) zijn door de deurwaarder op 4 juli 2017 openbaar betekend daar klager niet woonachtig is in Nederland.

1.3 Bij e-mail van 10 juli 2017 heeft klager verweerder onder meer meegedeeld dat verweerder klager geen afschrift heeft gestuurd van de beschikking van de rechtbank, waarbij toestemming is  verleend voor het beslag. (De secretaresse van) verweerder heeft de beslagstukken op 14 juli 2017 aan klager gestuurd.

1.4 In de in 1.1 genoemde procedure heeft verweerder namens zijn cliënten een akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis ingediend. Daarin staat, voor zover relevant:

“2. Blijkens bijgaande derdenverklaring (…) heeft:

 op 21 juni 2017 conservatoir verhaalsbeslag plaatsgevonden op de privérekeningen van [klager]. Uit de derdenverklaring d.d. 19 juli 2017 van ABN AMRO Bank blijkt dat op de privérekening (spaarrekening) van gerekestreerde (…) een bedrag van maar liefst € 187.000,-- stond. ECHTER: uit deze derdenverklaring blijkt ook dat op de Compte Joint-rekening (gezamenlijke rekening), in de dagvaarding aangegeven als de ‘ervenrekening’, slechts een bedrag van € 238,88 staat! Wat is er met het geld van de ervenrekening gebeurd en waar is dit gebleven? [Klager] was als executeur immers de enige die over deze ervenrekening kon beschikken!

 op 29 juni 2017 heeft conservatoir deelgenotenbeslag plaatsgevonden op de ‘Compte Joint-rekening’ (…). Uit de derdenverklaring d.d. 27 juli 2017 van de ABN blijkt dat er op dezelfde privérekening (spaarrekening) van [klager] (…) thans een bedrag staat van maar liefst € 748.000,--! Uit deze derdenverklaring blijkt dat het saldo van de ervenrekening nog steeds nagenoeg nihil is.

3. [Klager] heeft na het overlijden van erflaatster zorg gedragen voor de verkoop van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaak. De opbrengst daarvan was alleen al 1,3 miljoen euro, hetgeen op de ervenrekening had moeten zijn gestort. Waarom staat dit geld niet op de ervenrekening? Voorts heeft [klager] eiseressen in mei 2017 nog aangegeven dat het saldo van de ervenrekening op dat moment € 915.968 zou bedragen. Waarom blijkt dit niet uit de derdenverklaring, maar blijkt alleen de spaarrekening van [klager] veel geld te bevatten? (…)

4. Opdat  eiseressen te zijner tijd over een executoriale titel jegens [klager] zullen beschikken, vermeerderen eiseressen hun vorderingen met een verzoek om een veroordeling van [klager] tot betaling aan de nalatenschap van al hetgeen [klager] zowel in zijn hoedanigheid van executeur als in privé-hoedanigheid aan de nalatenschap heeft onttrokken, hetwelk voorlopig dient te worden begroot op een bedrag van minimaal 1,3 miljoen euro (…)”

1.5 Op 15 september 2017 heeft verweerder in de in 1.1 genoemde procedure een akte houdende wijziging c.q. vermindering van eis ingediend. Daarin staat, voor zover relevant:

“1. Na dagvaarden is gediend van een akte vermeerdering eis. Deze akte was ingegeven, zoals vermeld in de akte vermeerdering eis, op een verkeerde interpretatie van de derdenverklaring afgegeven door de bank. De advocaat van eiseressen heeft rekening met [rekeningnummer] op basis van de derdenverklaring, naar achteraf is gebleken ten onrechte geïnterpreteerd als een privérekening van [klager] terwijl het (eveneens) een CJ-rekening bleek te zijn. Dit ingegeven vanwege het feit dat eiseressen niet over bankgegevens beschikten nu gedaagde executeur is. Hieruit volgt dat de eisvermeerdering ten onrechte is ingesteld en het vermoeden dat [klager] de bedragen naar zijn eigen privérekening zou hebben overgemaakt, niet juist is.”

1.6 Bij brief van 30 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich jegens klager schuldig heeft gemaakt aan afpersing;

b) zich jegens klager schuldig heeft gemaakt aan laster;

c) de beslagstukken niet terstond aan klager heeft toegestuurd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klager verwijt verweerder allereerst dat verweerder zich jegens klager schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Klager heeft dat aldus toegelicht dat verweerder namens zijn cliënten een fantasieclaim bij de rechtbank heeft ingediend en namens zijn cliënten beslag heeft doen leggen op de bankrekeningen van klager, met geen ander doel dan klager onder druk te zetten.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uit de zich in het klachtdossier bevindende stukken blijkt dat klager een bedrag van € 250.000,- van de ervenrekening naar zichzelf heeft overgemaakt en dat klager tegenover zijn zusters die om een verklaring vroegen niet heeft gereageerd. Op grond van deze informatie, waarop verweerder mocht afgaan, kon verweerder namens zijn cliënten een procedure jegens klager aanhangig maken. Van een fantasieclaim is geen sprake. Dat het door klager naar zichzelf overgemaakte bedrag een voorschot op zijn erfdeel betrof, zoals klager heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft er onweersproken op gewezen dat klager – zonder instemming van de overige erfgenamen – als executeur niet bevoegd is tot verdeling van de nalatenschap. Dat het door verweerder namens zijn cliënten ten laste van klager gelegde conservatoir beslag als ongeoorloofd pressiemiddel is gebruikt waardoor de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze zijn geschaad, heeft klager onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat verweerder zich jegens klager schuldig heeft gemaakt aan laster. Klager heeft dat aldus toegelicht dat hij er in de akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis (zie hiervoor, 1.4) volstrekt ten onrechte van wordt beschuldigd gelden van de boedel op een spaarrekening van zichzelf zou hebben gestald en dat hij de verkoopopbrengst van de woning van zijn moeder in zijn eigen zak zou hebben gestoken. Door de juistheid hiervan niet deugdelijk bij zijn cliënten te verifiëren heeft verweerder zich volgens klager schuldig gemaakt aan laster.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Op grond van de door verweerder overgelegde (eerste) derdenverklaring van ABN AMRO Bank mocht hij de conclusie trekken dat de verkoopopbrengst van de woning van de moeder van klager was overgemaakt naar een privéspaarrekening (van klager). Immers, uit die derdenverklaring blijkt dat de verkoopopbrengst van de woning niet meer op de compte joint-rekening (eindigend op 601) stond, terwijl de cliënten van verweerder wisten (aan de hand van de e-mail van de notaris van 3 januari 2017) dat de verkoopopbrengst van de woning was overgemaakt op de rekening eindigend op 601.  De ABN AMRO Bank had alleen de rekening eindigend op 601 als compte joint aangeduid. Verweerder mocht op die informatie afgaan. Dat verweerder naar aanleiding hiervan namens zijn cliënten een akte wijziging c.q. vermeerdering eis heeft ingediend is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Toen bleek  dat de rekening waarnaar de verkoopopbrengst was overgemaakt ook onder de compte joint viel en niet als een privéspaarrekening moest worden beschouwd heeft verweerder  een en ander in de akte wijziging c.q. vermindering van eis gecorrigeerd. Verweerder valt hier geen verwijt te maken. Onweersproken is immers gesteld dat zijn cliënten niet over bankgegevens beschikten. Klager heeft nog aangevoerd dat het een en ander bij hem eenvoudig had kunnen worden geverifieerd. Gelet op de verhouding tussen partijen heeft verweerder terecht opgemerkt dat dat in dit geval niet van hem kon worden verwacht.  Overigens is gesteld noch gebleken dat klager  schade heeft geleden. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij niet terstond de beslagstukken aan klager heeft toegestuurd.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Het is in beginsel aan de deurwaarder om beslagstukken (over) te laten betekenen. Dat is in het onderhavige geval kennelijk openbaar gebeurd omdat geen vaste woon-of verblijfplaats van klager in Nederland bekend was. (De secretaresse van) verweerder heeft de beslagstukken op 14 juli 2017 aan klager gestuurd, na een e-mail van klager van 6 juli 2017. Anders dan klager stelt rustte er op verweerder geen verplichting om de beslagstukken eerder (proactief) aan klager toe te zenden. Dat verweerder de stukken op 14 juli 2017 aan klager heeft toegestuurd is voorts niet onnodig laat. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 21 december 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 21 december 2017 verzonden.