Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:77

Zaaknummer

6974

Inhoudsindicatie

Verzoek tot aanwijzing advocaat afgewezen. Bezwaar ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 3 februari 2014

in de zaak 6974

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken van de Orde van Advocaten

bij de Hoge Raad der Nederlanden

de deken

1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van 29  oktober 2013 heeft de deken geweigerd een advocaat aan te wijzen als klagers advocaat voor een zaak waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat verplicht is. In een klaagschrift gedagtekend 26 november 2013 heeft klager zich beklaagd over deze weigering.

2 HET GEDING BIJ HET HOF

2.1 Het klaagschrift is op 26 november 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van de deken d.d. 12 december 2013, met bijlagen;

- het e-mailbericht van klager van 18 december 2013 en de daarbij meegezonden stukken.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 december 2013, waar zijn verschenen klager in persoon en, namens de deken, diens stafjurist mr. X..

3 BEVOEGDHEID EN ONTVANKELIJKHEID

3.1 Tot de beoordeling van het onder 1. genoemde beklag is het hof van discipline bij uitsluiting bevoegd. Die bevoegdheid is gebaseerd op art. 13, derde lid, van de Advocatenwet. Er bestaat geen juridische grondslag voor doorzending van het beklag naar een andere instantie, zoals klager heeft verzocht.

3.2 Naast dit beklag heeft klager in zijn klaagschrift nog twee verzoeken geformuleerd, te weten een financiële compensatie, alsmede – zoals in het klaagschrift geformuleerd – wat het hof verder goed dunkt om het vertrouwen in de rechtsstaat en de advocatuur te herstellen. Klager heeft daarnaast voor zover nodig toewijzing van een advocaat verzocht om deze procedure bij het hof van discipline of een andere instantie te voeren.

3.3 Zoals de deken terecht heeft aangevoerd is klager in deze verzoeken niet ontvankelijk; de wet geeft het hof geen rechtsmacht daarover een beslissing te nemen.

   

4 FEITEN

4.1 Klager heeft ter ondersteuning van zijn verzoek om toewijzing van een advocaat – kort samengevat - het volgende aangevoerd.

Klager heeft een in 2005 geboren dochter Z.. Z. is in juni 2011 uit de ouderlijke woning in Turkije meegenomen door haar (Turkse) moeder en haar familieleden. Sindsdien heeft klager geen contact meer gehad met zijn dochter. Korte tijd later is klager door de Turkse politie uit zijn woning verwijderd. Ook is klager zijn Turkse verblijfsvergunning ontnomen. Klager is daarna noodgedwongen naar Nederland teruggekeerd. De grond voor klagers verzoek is zijn wens dat door de Nederlandse rechter kinderbeschermende maatregelen, inclusief wijziging van het ouderlijk gezag, met betrekking tot zijn dochter worden getroffen alsmede dat het contact tussen hem en zijn dochter wordt hersteld. 

4.2 In verband met de hiervoor kort aangegeven problematiek heeft klager zich met e mails van 9 en 11 oktober 2012 tot de deken gewend met het verzoek voor hem een advocaat aan te wijzen. De deken heeft aan dit verzoek gevolg gegeven en mr. A. als advocaat aangewezen.

4.3 Vervolgens heeft de deken na verder contact met klager bij brief van 22 augustus 2013 mr. drs. W. als advocaat voor klager aangewezen om te onderzoeken of via een procedure in Nederland met een redelijke kans op succes voor klager juridische mogelijkheden bestaan ter verkrijging van het ouderlijk gezag over zijn dochter en zo ja, om klager in (een) eventuele procedure als raadsman bij te staan.

4.4 Met een e-mail van 24 oktober 2013 heeft klager de deken meegedeeld dat mr. W. ervoor heeft gekozen klagers zaak niet aan de Nederlandse rechter voor te leggen. Klager schrijft verder dat het hem weinig zin lijkt te hebben dat de deken opnieuw een advies vraagt bij een andere advocaat en dat hij geen advies wil maar een oplossing.

4.5 Bij brief van 29 oktober 2013 heeft de deken klager geantwoord. Dit antwoord had de volgende strekking. De deken heeft geen taak met betrekking tot de behartiging van de belangen van klager in een inhoudelijke kwestie. Daarom kan de deken niet voldoen aan klagers wens een oplossing te bewerkstelligen met betrekking tot de verkrijging van het ouderlijk gezag. Voorzover de deken klagers e-mail moet opvatten als een nieuw verzoek ex art. 13 Advocatenwet geeft hij daaraan geen gevolg. Uit klagers e-mail van 24 oktober 2013 concludeert de deken dat mr. W. geen juridische mogelijkheid ziet voor klager een juridische procedure te voeren. Mr. W. heeft de stafjurist van de deken op 25 oktober 2013 telefonisch bevestigd dat hij klager schriftelijk van zijn bevindingen en standpunt op de hoogte heeft gesteld. De enkele omstandigheid dat klager het niet eens is met mr. W. is geen reden om opnieuw een advocaat voor klager aan te wijzen. Klager heeft niet aangegeven op grond waarvan het door mr. W. gegeven advies in strijd is met wat een redelijk bekwaam advocaat zou kunnen of behoren te adviseren.

5 BEOORDELING VAN HET BEKLAG

5.1 Uit het onder 4. opgenomen feitenrelaas blijkt dat de deken twee maal  voor klager een advocaat heeft aangewezen, laatstelijk mr. W..

5.2 Uit de door klager overgelegde stukken blijkt dat mr. W. met een e-mail van 2 oktober 2013 aan klager negatief advies heeft uitgebracht. Daarbij heeft hij klager ook in overweging gegeven advies te vragen aan het Internationaal Juridisch Instituut. Klager heeft op het advies schriftelijk gereageerd; vervolgens heeft mr. W. weer schriftelijk gereageerd op het commentaar van klager, waarna klager opnieuw heeft gereageerd.

5.3 De gang van zaken heeft voor de deken een gegronde reden kunnen vormen niet (opnieuw) een advocaat aan te wijzen voor klager. Terecht heeft de deken overwogen dat de enkele omstandigheid dat klager het niet eens is met de bevindingen en conclusies van mr. W. daartoe geen reden is. Uit het dossier blijkt niet dat de deken kennis heeft genomen van het schriftelijk advies van mr. W. en de daarop gevolgde e-mailwisseling met klager. Het hof heeft daarvan in elk geval wel kennis kunnen nemen en geconcludeerd dat het genoemde advies met redenen omkleed is en dat de onjuistheid ervan met de door klager ertegen ingebrachte argumenten niet is komen vast te staan. Bovendien is van belang, dat mr. W.de deur voor klager niet gesloten heeft, door zijn suggestie het Internationaal Juridisch Instituut om advies te vragen, gezien de – ook in de visie van klager zelf – gecompliceerde internationaalrechtelijke problematiek. Bij deze stand van zaken bestond er onvoldoende reden tot aanwijzing van een andere advocaat.

5.4     Het beklag is daarom ongegrond.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in de verzoeken zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven;

- verklaart het beklag ingevolge art. 13, derde lid van de Advocatenwet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot,

P.Th. Gründemann, G.J.L.F. Schakenraad en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.