Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:284

Zaaknummer

17-917/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat optredend als voorzitter van een bezwaarschriftencommissie. Klacht stuit reeds af op het feit dat deze uitsluitend ziet op de inhoud van het advies van de bezwaarschriftencommissie en op de door de bezwaarschriftencommissie gevolgde procedure om tot dat advies te komen. De bezwaarschriftencommissie bestond uit drie personen en handelde als college. Individuele gedragingen van de voorzitter, die niet aan de bezwaarschriftencommissie als geheel zijn toe te rekenen, zijn niet gesteld of gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 18 december 2017

in de zaak 17-917/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

advocaat te Amsterdam

gemachtigde

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 november 2017 met kenmerk 4017-0259, door de raad ontvangen op 3 november 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers exploiteren een accountantskantoor en zijn (verplicht) lid van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (hierna: NBA).

1.2 De NBA verricht periodieke kantoortoetsingen. Het kantoor van klagers is op 30 september 2014 getoetst. Op basis van een aantal vermeende tekortkomingen hebben de toetsers aan het orgaan dat de eindoordelen vaststelt, de Raad voor Toezicht van de NBA, voorgesteld een zogenaamd “B-oordeel” te geven dat inhoudt dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing dient te worden verbeterd. De Raad voor Toezicht heeft het voorstel van de toetsers overgenomen, welk oordeel kwalificeert als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit besluit is op 7 april 2015 genomen.

1.3 Op 13 april 2015 hebben klagers op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) een verzoek om toezending van stukken ingediend bij de Raad voor Toezicht. Bij brief van 11 mei 2015 heeft de NBA hierop gereageerd, waarbij is medegedeeld dat niet volledig tegemoet kan worden gekomen aan het verzoek.

1.4 Op 13 mei 2015 hebben klagers bezwaar tegen het besluit van 7 april 2015 ingesteld bij het bestuur van de NBA. Een adviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb, bestaande uit drie personen (hierna: de bezwaarschriftencommissie), heeft het bezwaar in behandeling genomen. Verweerster was voorzitter van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie heeft op 6 juli 2015 een hoorzitting gehouden waar beide partijen – klagers en de Raad voor Toezicht – zijn verschenen.

1.5 Op 7 juli 2015 heeft de secretaris van de bezwaarschriftencommissie een e-mail gestuurd aan de advocaat van klagers, met onder meer de volgende inhoud:

“Tijdens de hoorzitting van gisteren kwam onder andere het punt aan de orde waarmee [klager sub 1] de Raad verwijt het toetsingsprotocol niet te hebben nageleefd omdat geen rekening is gehouden met eerdere toetsingen.

[Een vertegenwoordiger van de Raad voor Toezicht] heeft daar tijdens de hoorzitting op gereageerd, maar voegde daar bij haar vertrek uit de zaal nog aan toe, dat in het toetsingsprotocol met ‘eerdere toetsingen’ wordt gedoeld op toetsingen door andere partijen dan de Raad voor Toezicht. Op het moment dat zij die toevoeging deed, had u de zaal al verlaten en kon u van die toevoeging dus geen kennis meer nemen.

Daarom bericht ik u hierbij alsnog over die toevoeging. Indien u op die toevoeging nog wilt reageren, dan hoor ik dat graag van u. De toevoeging van [de vertegenwoordiger van de Raad voor Toezicht]  neem ik op in het verslag van de hoorzitting. Uw eventuele reactie daarop vanzelfsprekend ook.”

1.6 De bezwaarschriftencommissie heeft op 29 september 2015 aan het bestuur van de NBA geadviseerd een substantieel aantal tekortkomingen te laten vervallen maar het besluit voor zover dit betrekking heeft op het B-oordeel in stand te laten. Het bestuur van de NBA heeft dit advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen en het bezwaar bij beslissing van 9 oktober 2015 ongegrond verklaard.

1.7 Op 17 november 2015 zijn klagers tegen die beslissing in beroep gegaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarna de NBA het primaire besluit en de bestreden beslissing op bezwaar bij beslissing van 3 mei 2016 heeft ingetrokken. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op verzoek van klagers op 1 maart 2017 uitspraak gedaan en de beslissing op bezwaar vanwege motiveringsgebreken vernietigd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) als voorzitter van de bezwaarschriftencommissie (willens en wetens) de volgende regelgeving niet heeft nageleefd: de Verordening Kwaliteitsbeoordeling NBA (met name artikel 13 en 15), Toetsingsprotocol 2014, de Awb (de artikelen 2:4, 3:2, 3:4, 3:46 en 3:47, 4.13, 4.14, 4.84, 7.6, 7.9, 7.11, 8.29), Leidraad 14, Nadere Voorschriften Controle- en Overige Standaarden 4410 (NVCOS 4410), de Wob en de voor haar op grond van de Advocatenwet geldende beginselen, waaronder de beginselen van integriteit, professionaliteit, zorgvuldigheid en deskundigheid;

b) ten onrechte de regelgeving voor assurance-opdrachten, de “NVAK-ass”, toepasselijk heeft geacht op het kantoor van klagers, terwijl de “NVAK-aav” toepasselijk was.

2.2 Ter toelichting op de klacht stellen klagers onder meer dat de bezwaarschriftencommissie onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen en niet heeft voldaan aan het motiveringsbeginsel. Dit is volgens hen onder meer het geval omdat zij haar advies heeft gebaseerd op informatie die voor klagers geheim was. Volgens klagers heeft de bezwaarschriftencommissie voorts onder meer onzorgvuldig gehandeld door na afloop van de hoorzitting uitgebreid te overleggen met de Raad voor Toezicht. Volgens hen blijkt uit de beslissing van het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat het advies van de bezwaarschriftencommissie onjuist was.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer, dat zich als volgt laat samenvatten. De klacht is niet-ontvankelijk. De klacht ziet enkel op handelingen die vallen onder de bestuursrechtelijke taakuitoefening van de bezwaarschriftencommissie van de NBA waarvan verweerster voorzitter is. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat de tuchtrechter de taakuitoefening van individuele leden van die bezwaarschriftencommissie beoordeelt. Bovendien is geen sprake van klachtonderdelen die zien op specifiek eigen handelen van verweerster, doch slechts op handelen van de commissie als geheel.

3.2 Verweerster voert in aanvulling op dit algemene verweer ook verweer tegen alle concrete punten die klagers aanvoeren. Zo stelt zij in reactie op klachtonderdeel b) dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie is getoetst aan de regelgeving voor samenstelopdrachten, te weten de NVAK-aav en NVCOS 4410. De verwijzing naar de NVAK-ass in het eindoordeel berust volgens haar op een verschrijving. 

3.3 Ten aanzien van de gang van zaken na afloop van de hoorzitting stelt verweerster het volgende. Een vertegenwoordiger van de Raad voor Toezicht heeft, toen klagers de zaak al hadden verlaten, met een enkele opmerking een antwoord aangevuld. Die opmerking is door de bezwaarschriftencommissie aangehoord, maar daarover heeft geen gesprek plaatsgevonden. De bezwaarschriftencommissie heeft de opmerking wel bij haar beoordeling betrokken. In het kader van hoor en wederhoor en in lijn met artikel 7:9 Awb heeft de bezwaarschriftencommissie klagers daarom bij e-mail van 7 juli 2015 op de hoogte gebracht van de betreffende opmerking en in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren (zie de hiervoor, in 1.5 aangehaalde e-mail).

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2 Deze uitgangspunten brengen mee dat klagers, anders dan verweerster heeft betoogd, ontvankelijk zijn in hun klacht.

4.3 De klacht heeft betrekking op handelen en nalaten van verweerster in haar hoedanigheid van voorzitter van een adviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.4 Naar verweerster terecht heeft aangevoerd, stuit de klacht reeds af op het feit dat de klacht uitsluitend ziet op de inhoud van het advies van de commissie en op de door de commissie gevolgde procedure om tot dat advies te komen. De bezwaarschriftencommissie bestond uit drie personen en handelde als college. Individuele gedragingen van de voorzitter, die niet aan de bezwaarschriftencommissie als geheel zijn toe te rekenen, zijn niet gesteld of gebleken. Weliswaar hebben klagers gesteld dat verweerster na afloop van de zitting als voorzitter met vertegenwoordigers van de Raad voor Toezicht in gesprek is gegaan; niet kan worden vastgesteld dat zij dat heeft gedaan, doch slechts dat een vertegenwoordiger van de Raad voor Toezicht het woord heeft gericht tot de bezwaarschriftencommissie nadat klagers de zaal al hadden verlaten. Nu van individuele gedragingen van verweerster in deze zaak niet is gebleken, moet de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.5 Ten overvloede wordt nog als volgt overwogen. Als een advocaat in hoedanigheid van geschilbeslechter een beslissing neemt die in (hoger) beroep geen stand houdt, is daarmee nog niet gegeven dat die advocaat daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit geldt a fortiori als een advocaat, zoals in dit geval, niet als geschilbeslechter maar als adviseur van de geschilbeslechter is opgetreden. De beginselen van deskundigheid, professionaliteit en zorgvuldigheid, die klagers in stelling brengen, gelden tuchtrechtelijk onverkort in de verhouding tussen een advocaat en zijn cliënt, maar gelden tuchtrechtelijk niet onverkort in de verhouding die in dit geval tussen klagers en verweerster bestond, waarin van een contractuele relatie tussen hen geen sprake was. Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling van klagers dat verweerster of de bezwaarschriftencommissie willens en wetens in strijd met geldende regelgeving zou hebben gehandeld of anderszins niet integer zou hebben gehandeld. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de een of de ander bewust roekeloos heeft gehandeld of zich schuldig heeft gemaakt aan grof plichtsverzuim. Ook hierop stuiten alle klachtonderdelen af. In het midden kan dan ook blijven in hoeverre in het advies aan het bestuur van de NBA bestaande regelgeving over het hoofd is gezien of onjuist is toegepast. Het is niet aan de raad van discipline om daarover in dit geval te oordelen.

4.6 Niettemin stelt de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel b) ook nog vast dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie herhaaldelijk wordt verwezen naar de NVCOS 4410 en de NVAK-aav. Voor zover in het eindoordeel van de NBA wordt verwezen naar de NVAK-ass moet worden uitgegaan van een kennelijke verschrijving.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. drs. A.P. Schoonbrood-Wessels,  voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 18 december 2017.

Griffier  Voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2017 verzonden.