Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:72

Zaaknummer

150152

Inhoudsindicatie

Beklag als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 11 april 2016

in de zaak 150152

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het [arrondissement], verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 25 november 2015 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In het klaagschrift, gedateerd op 9 december 2015, heeft de klager zich over de afwijzing beklaagd.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 14 december 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van een brief met bijlagen van de deken aan het hof d.d. 18 januari 2016.

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Klager heeft zich bij brief van 28 augustus 2015 tot de deken gewend met het verzoek hem een advocaat aan te wijzen voor het voeren van een procedure tegen een woningbouwvereniging en/of de gemeente L. De deken heeft klager bij brief van 1 september 2015 laten weten dat hij mr. B aanwijst om de klager te adviseren en hem eventueel verdere rechtshulp te verlenen. Mr. B heeft klager per brief van 19 oktober 2015 laten weten dat hij hem niet kan bijstaan, aangezien de door de klager gewenste procedure tegen (de rechtsopvolger) van woningbouwvereniging P geen kans van slagen heeft. Daartoe heeft mr. B aangegeven dat klager niet kan bewijzen welke instantie zijn inboedel heeft opgeslagen, en dat hij evenmin kan aantonen dat de inboedel er nog steeds is en dat er zelfs vanuit moet worden gegaan dat de inboedel inmiddels is vernietigd. Gelet daarop heeft een schadevergoedingsvordering uit hoofde van onrechtmatig daad evenmin kans van slagen, aldus mr. B. Ten slotte heeft mr. B aangegeven dat de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad in 2000 althans in 2004 reeds is verjaard. De klager heeft de deken bij brief van 26 oktober 2015 verzocht om hem een andere advocaat aan te wijzen.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.

4.2    De deken heeft de afwijzing van het verzoek van de klager om (andermaal) een advocaat aan te wijzen gebaseerd op het oordeel van mr. B dat de procedure geen kans van slagen heeft en op de omstandigheid dat klager, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet heeft aangegeven waarom hij opnieuw aanwijzing van een advocaat verzoekt.

4.3    Met de deken is het hof – gelezen hebbende het procesadvies van mr. B - van oordeel dat de procedure die klager zou willen voeren als volstrekt kansloos dient te worden ingeschat (vgl. HvD 12 maart 2012, 6197). Volgens vaste rechtspraak van het hof is in dat geval sprake van een gegronde reden het verzoek af te wijzen (vgl. HvD 4 december 2015, 7565). De deken heeft het verzoek van de klager dan ook terecht afgewezen.

4.4    Het hof is bovendien van oordeel dat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

4.5    Het hof zal het beklag van klager tegen de beslissing van de deken ongegrond verklaren.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van 25 november 2015 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, P.T. Gründemann, M.M.H.P. Houben en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.E. van Trigt - Pelgrim, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2016.

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 april 2016.