Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:122
Zaaknummer
170105
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 13 Advocatenwet. Beklag is ongegrond. Het hof is met de deken - gelezen hebbende het procesadvies van twee voormalig advocaten van klaagster - van oordeel dat niet is gebleken dat de procedure die klaagster wilt voeren en waarvoor zij om aanwijzing van een advocaat verzoekt, een redelijke kans van slagen heeft. Het hof betrekt daarbij dat de voormalig - aangewezen - advocaat van klaagster getracht heeft de bewijspositie van klaagster te versterken door te verzoeken om een voorlopig getuigenverhoor maar dat dat verzoek door de rechtbank is afgewezen.
Uitspraak
Beslissing
van 26 juni 2017
in de zaak 170105
naar aanleiding van het beklag van:
klaagster
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaats], verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij beslissing van 4 april 2017, diezelfde dag per e-mail naar klaagster verzonden, heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 4 april 2017 heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 4 april 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van klaagster van 26 april 2017;
- het e-mailbericht van klaagster van 28 april 2017;
- de brief van de deken van 4 mei 2017;
- het e-mailbericht van klaagster van 15 mei 2017.
2.3 De zaak is door het hof in raadkamer behandeld op 29 mei 2017.
3 FEITEN
3.1 Het volgende is komen vast te staan:
3.2 Op 8 februari 2016 heeft klaagster de deken op voet van artikel 13 lid 1 Advocatenwet verzocht een advocaat aan te wijzen voor het voeren van een procedure tegen de notaris, die in 1998 de huwelijkse voorwaarden van klaagster en haar voormalige echtgenoot heeft opgesteld, althans voor het inwinnen van een second opinion nu haar toenmalig advocaat mr. F niet bereid was voor klaagster deze procedure starten.
3.3 Bij brief van 8 maart 2016 heeft de deken het verzoek afgewezen, omdat hij, mede op grond van het negatieve advies van mr. F van 24 februari 2016, inschatte dat een procedure tegen de notaris kansloos was. Het hof heeft in zijn beslissing van 23 mei 2016, gewezen onder nummer 160076, het beklag van klaagster tegen deze beslissing van de deken gegrond verklaard en de deken verzocht een advocaat aan te wijzen voor een second opinion. De deken heeft daarop mr. K, advocaat te Z, aangewezen.
3.4 Mr. K heeft klaagster bij aanvang van de behandeling van de zaak geadviseerd de vordering op de notaris te laten rusten vanwege gebrek aan bewijs. Omdat klaagster hiermee niet akkoord ging, heeft mr. K bij de rechtbank [plaats] een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend om zo te trachten meer bewijs te vergaren. Dat is niet gelukt, omdat de rechtbank bij beschikking van 20 januari 2017 het verzoek heeft afgewezen wegens strijd met de goede procesorde. Daartoe overwoog de rechtbank – samengevat – dat de stellingen dan wel omstandigheden die klaagster wenste te bewijzen al eerder door de rechtbank en het gerechtshof op basis van in die procedures door onder meer de notaris afgelegde getuigenverklaringen waren beoordeeld. Klaagster heeft mr. K vervolgens verzocht een bodemprocedure tegen de notaris aanhangig te maken. Mr. K heeft klaagster laten weten daartoe niet bereid te zijn omdat hij onvoldoende kans van slagen zag vanwege het ontbreken van voldoende bewijs en het risico dat de vordering inmiddels was verjaard. Hij heeft dit per e-mail van 31 januari 2017 aan klaagster bevestigd. Per e-mail van 7 maart 2017 heeft mr. K zijn beslissing toegelicht aan de deken.
3.5 Klaagster heeft de deken op 25 januari 2017 verzocht een (nieuwe) advocaat aan te wijzen voor het voeren van een procedure tegen de notaris. Bij brief van 4 april 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen omdat een procedure volgens de deken – daarbij refererend aan het advies c.q. oordeel van mr. K – als kansloos moet worden aangemerkt.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.
4.2 De deken heeft de afwijzing van het verzoek van de klaagster om (andermaal) een advocaat aan te wijzen gebaseerd op de oordelen van mrs. F en K dat de procedure geen kans van slagen heeft.
4.3 Met de deken is het hof – gelezen hebbende het procesadvies van mr. K en de reactie van klaagster – van oordeel dat niet is gebleken dat de procedure die klaagster zou willen voeren een redelijke kans van slagen heeft, zodat deze als nagenoeg, zo niet volstrekt kansloos, dient te worden ingeschat. Het hof betrekt daarbij dat mr. K getracht heeft de bewijspositie van klaagster te versterken door de rechtbank te verzoeken een voorlopig getuigenverhoor te gelasten maar dat dit verzoek – gemotiveerd – is afgewezen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof onvoldoende grond aanwezig om een advocaat aan te wijzen voor het voeren van een (nieuwe) procedure tegen de notaris. Volgens vaste rechtspraak van het hof is in dat geval sprake van een gegronde reden het verzoek af te wijzen. De deken heeft het verzoek van de klaagster dan ook terecht afgewezen.
4.4 Het hof zal het beklag van klaagster tegen de beslissing van de deken ongegrond verklaren.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaats] van 4 april 2017 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.