Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-09-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:180
Zaaknummer
170154
Inhoudsindicatie
Verzoek om aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet. Het beklag is ongegrond. Klaagster heeft niet onderbouwd dat, gelet op de voorgeschiedenis en de negatieve advisering van een drietal advocaten, de procedure die zij wenst te voeren kans van slagen heeft. Voor zover klaagster bijstand van een advocaat wenst voor het doen van aangifte dan wel het voeren van een artikel 12 Sv procedure, geldt dat hiervoor niet is vereist dat klaagster wordt bijgestaan door een advocaat en dus niet is voldaan aan de in artikel 13 Advocatenwet gestelde voorwaarde.
Uitspraak
Beslissing
van 25 september 2017
in de zaak 170154
naar aanleiding van het beklag van:
klaagster
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 21 april 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 20 mei 2017 heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 23 mei 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van de deken van 8 juni 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 9 juni 2017;
- de brief van klaagster van 12 juni 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 13 juni 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op 28 augustus 2017.
3 FEITEN
3.1 Het volgende is komen vast te staan:
3.2 Klaagster heeft de deken verzocht op de voet van artikel 13 lid 1 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen. De deken heeft het verzoek zo begrepen dat het ziet op het doen van aangifte wegens strafbare feiten gepleegd jegens haar in 2003 overleden moeder, de jegens haarzelf gepleegde poging tot doodslag op 12 april 1998 en/of op het indienen van een klacht wegens het niet-vervolgen van strafbare feiten.
3.3 Bij brief van 21 april 2017 heeft de deken het verzoek afgewezen, omdat het verzoek geen procedure(s) betreft waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven, dan wel bijstand uitsluitend kan geschieden door een advocaat.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.
4.2 Het hof is van oordeel dat dergelijke gronden hier aanwezig zijn. Uit de stukken volgt dat klaagster in ieder geval vanaf 1995 door meerdere advocaten, waaronder mrs. K, T, S, B, A en W, is bijgestaan. Klaagster heeft advies ingewonnen bij mrs. S (in 2006), W (in 2012) en A (in 2013) over het aansprakelijk stellen dan wel (laten) vervolgen van haar zusters in verband met de dood van haar moeder. Alle drie de advocaten hebben klaagster bericht dat de zaak niet haalbaar is. Zij zien onvoldoende aanknopingspunten voor een succesvolle actie uit onrechtmatige daad, danwel een beklag over de beslissing van het openbaar ministerie niet tot vervolging over te gaan van de zussen van klaagster nadat klaagster tegen hen aangifte had gedaan.
4.3 In 2006 heeft klaagster de deken verzocht een advocaat aan te wijzen om haar bij te staan in een civiele (hoger beroeps)procedure en het doen van aangifte tegen haar zussen. Tegen de afwijzende beslissing van de deken heeft klaagster beklag ingediend bij het hof. Bij beslissing van 2 februari 2017, nr. 4641, heeft het hof het beklag ongegrond verklaard overwegende, samengevat, dat voor het doen van aangifte van strafbare feiten geen bijstand van een advocaat nodig is en twee advocaten negatief hebben geadviseerd over het instellen van hoger beroep. Vervolgens heeft klaagster de deken opnieuw om aanwijzing van een advocaat verzocht in een strafrechtelijke kwestie. De deken heeft dit verzoek afgewezen. Klaagster heeft tegen deze beslissing geen beklag gedaan.
4.4 Klaagster wenst bijstand van een advocaat voor het voeren van een procedure in verband met het overlijden van haar moeder in 2003 en de op haarzelf gepleegde poging tot doodslag. Klaagster stelt in haar beklagschrift dat zij een procedure op grond van onrechtmatige daad tegen de overheid wil voeren en daarvoor een advocaat nodig heeft. Dat een dergelijke procedure kans van slagen heeft gelet op de hiervoor beschreven voorgeschiedenis en de negatieve advisering van een drietal advocaten, heeft klaagster niet onderbouwd. Volgens vaste rechtspraak van het hof is in dat geval sprake van een gegronde reden het verzoek af te wijzen. Voor zover klaagsters verzoek ziet op het doen van aangifte dan wel het voeren van een artikel 12 Sv procedure, is van belang dat hiervoor niet is vereist dat klaagster wordt bijgestaan door een advocaat. Dit betekent dat niet voldaan is aan de in artikel 13 Advocatenwet gestelde voorwaarde dat aanwijzing van een advocaat door de deken alleen kan plaatsvinden in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. De deken heeft het verzoek van klaagster om die reden terecht afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de deken van 21 april 2017 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. H. van Loo, J. Italianer, T.H. Tanja-van den Broek en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 25 september 2017.