Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:266

Zaaknummer

170314

Inhoudsindicatie

Beklag artikel 13 Advocatenwet. Klaagster verzoekt een cassatieadvocaat aan te wijzen om het door haarzelf opgestelde en ingediende cassatieverzoek te ondertekenen en digitaal bij de Hoge Raad in te dienen, waarna de aangewezen advocaat zich eventueel weer kan teruggetrokken. Dat behoort echter niet tot de mogelijkheden. Klaagster miskent dat een (cassatie)advocaat niet verplicht kan worden een niet door hemzelf opgesteld processtuk te ondertekenen en in te dienen. Een nieuw cassatieverzoek kan niet meer worden ingediend om de cassatietermijn reeds is verstreken. Daarnaast heeft deken terecht overwogen dat aan klaagster wel rechtsbijstand is verleend, nu een cassatieadvies is uitgebracht. Beklag ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 5 december 2017

in de zaak 170314

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft via haar gemachtigde  M bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 4 december 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift van eveneens 4 december 2017, die dag per e-mail binnengekomen ter griffie van het hof, heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift, met bijlagen, is op 4 december 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts in het bijzonder kennis genomen van:

-    de e-mail van mr. D aan mr. S van 4 december 2017;

-    de e-mail van M aan het hof van 5 december 2017;

-    het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 augustus 2017 (zaaknr. […]).

2.3    Het beklag is door het hof op 5 december 2017 in raadkamer behandeld.

Diezelfde dag is de beslissing van het hof per e-mail aan klaagster medegedeeld, met de aankondiging dat een beslissing op schrift binnen veertien dagen zal volgen.

3    FEITEN

3.1    Op 22 augustus 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam in een arbeidsgeschil tussen klaagster en haar werkgever E  het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2016 bekrachtigd. Bij dat vonnis had de kantonrechter alle vorderingen van klaagster afgewezen. In de procedure bij het gerechtshof trad mr. S op als advocaat van klaagster.

3.2    Op 10 november 2017 heeft mr. D op verzoek van mr. S een cassatieadvies uitgebracht. Zijn conclusie was dat een beroep in cassatie geen kans van slagen heeft.

3.3    Op 22 november 2017 heeft klaagster een door haar (of haar gemachtigde) zelf opgesteld cassatierekest bij de griffie van de Hoge Raad ingediend.

3.4    Bij brief van de griffie van de Hoge Raad van 23 november 2017 is aan klaagster medegedeeld dat het verzoek niet is ingediend zoals wettelijk voorgeschreven, en dat de gebreken kunnen worden hersteld doordat hetzelfde verzoek binnen twee weken na 22 november 2017 door een advocaat bij de Hoge Raad via het web-portaal van de Hoge Raad wordt ingediend.

3.5    Klaagster heeft op 4 december 2017 een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet bij de deken ingediend.

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure, die klager wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Klaagster heeft de deken verzocht om mr. D of een andere cassatieadvocaat aan te wijzen om het door klaagster zelf bij de Hoge Raad ingediende cassatierekest te ondertekenen en via het web-portaal van de Hoge Raad in te dienen vóór 6 december 2017. Klaagster is van mening dat het gerechtshof haar bewijsaanbod op ontoereikende wijze heeft gepasseerd en dat daarom een cassatiemiddel wel kans van slagen heeft.

4.3    Bij e-mail van  4 december 2017 heeft mr. D aan mr. S laten weten dat het niet aangaat dat hij voor klaagster beroep in cassatie instelt, laat staan op basis van een door haar zelf opgesteld concept. Mr. D schrijft verder:

“Ik merk op dat de gesuggereerde klacht over het passeren van een bewijsaanbod naar mijn oordeel – enigszins geclausuleerd, omdat ik niet over de aan u geretourneerde stukken beschik – geen kans van slagen heeft. Op de betrokken punten kon het Hof in redelijkheid beslissen dat de stellingen van [klaagster] onvoldoende waren.”

4.4    De deken heeft in zijn beslissing van 4 december 2017 het verzoek afgewezen en overwogen dat nu mr. D over de cassatiemogelijkheden heeft geadviseerd, het niet zo is dat klaagster geen advocaat bereid heeft gevonden haar bijstand te verlenen. Het cassatieadvies komt de deken niet onjuist voor. Gelet op het negatieve cassatieadvies is artikel 13 niet geschreven om in die situatie een advocaat aangewezen te krijgen die een zelf ingediend cassatieverzoek alsnog ondertekent. De deken kan een cassatieadvocaat daartoe niet verplichten.

4.5    Klaagster voert in haar beklag van 4 december 2017 aan dat de afwijzing door de deken onvoldoende is onderbouwd. Mr. D is voorbijgegaan aan de cassatiegrond omtrent het passeren van het bewijsaanbod. Er dient hier slechts een fatale termijn te worden veilig gesteld, waarna een cassatieadvocaat zich eventueel kan terugtrekken, aldus klaagster. Verder verzoekt klaagster het hof te bepalen dat de klacht tegen mr. D alsnog inhoudelijk wordt behandeld.

4.6    In een nadere toelichting op haar beklag voert klaagster in een e-mail van 5 december 2017 nog aan dat het alsnog door mr. D op 4 december 2017 gegeven argument over het passeren van het bewijsaanbod te laat is gegeven en dat het een gelegenheidsargument is.

4.7    Het hof overweegt als volgt.  Klaagster verzoekt mr. D of een andere cassatieadvocaat aan te wijzen om het door haarzelf opgestelde en ingediende cassatieverzoek te ondertekenen en digitaal bij de Hoge Raad in te dienen, waarna de aangewezen advocaat zich eventueel weer kan terugtrekken. Dat behoort echter niet tot de mogelijkheden. Klaagster miskent dat een (cassatie)advocaat niet verplicht kan worden een niet door hemzelf opgesteld processtuk te ondertekenen en in te dienen. Er kan dus niet een advocaat worden aangewezen, enkel om zijn handtekening te zetten onder een niet door hem opgesteld stuk. Een nieuw cassatieverzoek, opgesteld door een cassatieadvocaat, kan niet meer worden ingediend omdat de cassatietermijn op 22 november 2017 is verstreken. Reeds op die grond dient het  beklag van klaagster te worden afgewezen. Daarnaast heeft de deken terecht overwogen dat aan klaagster wel rechtsbijstand is verleend, nu een cassatieadvies is uitgebracht. Dat zij het daar niet mee eens is, doet daaraan niet af.

4.8    Het beklag is mitsdien ongegrond.

4.9    Het verzoek van klaagster, te bepalen dat de klacht tegen mr. D inhoudelijk wordt behandeld, wordt afgewezen omdat daarvoor geen wettelijke basis bestaat. Klachten tegen advocaten dienen bij de deken te worden ingediend, het hof heeft daarin geen taak.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 4 december 2017 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.

   

griffier    voorzitter           

   

De beslissing is verzonden op 15 december 2017.