Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:219

Zaaknummer

17-817/DB/LI

Inhoudsindicatie

 Een advocaat kan niet worden beknot in zijn vrijheid om in een tuchtrechtelijke procedure zijn eigen verweerte voeren en zeker niet verplicht zijn standpunt op wens van kkager te rectificeren. Klacht kan niet voor een tweede maal aan de tuchtrechter worden voorgelegd. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk, ged. kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 21 december 2017

in de zaak 17- 817/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 6 oktober 2017 met kenmerk K17-110, door de raad ontvangen op 9 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Klager heeft in 2003 een schadeclaim ingediend tegen  (de rechtsvoorganger van het kantoor van) verweerster. Klager heeft op 5 juli 2012 een klacht ingediend tegen (de rechtsvoorganger van het kantoor van) verweerster betreffende de afhandeling van deze schadeclaim. De raad van discipline heeft de klacht van klager (bij de raad bekend onder referentienummer L 177-2013) bij beslissing van 27 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad bij beslissing van 25 augustus 2014 bekrachtigd.

1.2      Klager heeft zich bij brief van 27 augustus 2014 aan het bureau van de orde van advocaten erover beklaagd dat (de rechtsvoorganger van het kantoor van) verweerster de niet verjaarde aansprakelijkstelling van 13 november 2013 heeft laten versloffen. De voorzitter van de raad van discipline heeft deze klacht (bij de raad bekend onder referentienummer L 320-2014) bij beslissing van 5 januari 2015 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, aangezien op de klacht van klager betreffende de afhandeling van de aansprakelijkstelling van (de rechtsvoorganger van het kantoor van) verweerster in klachtzaak L 177-2013) reeds door de tuchtrechter in hoogste instantie was beslist. Hiertegen heeft klager verzet ingesteld. Bij beslissing van de raad van 19 oktober 2015 (L 320-2014) is het verzet ongegrond verklaard.

1.3      Klager heeft op 27 november 2015 bij het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg opnieuw een klacht tegen (het kantoor van) verweerster ingediend. De deken heeft klager bij brief dd. 13 mei 2016 bericht dat hij de meermaals herhaalde klacht als deken niet in behandeling zou nemen. Hij berichtte voorts dat dit onverlet liet dat hij de klacht na betaling van het griffierecht ad € 50,- zou doorzenden aan de raad van discipline. Klager heeft in september 2017 het griffierecht voldaan en aan de (opvolgend) deken telefonisch bericht dat hij doorzending van de klacht wenste.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.            (de rechtsvoorganger van het kantoor van) verweerster in eerdere door klager tegen deze aangespannen tuchtrechtprocedures zaken in procedure heeft gebracht en gehouden waarvan deze redelijkerwijs wist of kon weten dat deze op onwaarheid berustten en niet uit deze procedure heeft gehaald, waardoor de deken, de raad van discipline en het Hof van Discipline in de klachtzaken L 177-2013 en L 320-2014) op het verkeerde been zijn gezet.

2.            (de rechtsvoorganger van het kantoor van) verweerster heeft de aansprakelijkstelling van 13 november 2003 laten versloffen en ook nog eens een fundamenteel rechtsbeginsel geschonden.

 

 

 

3             BEOORDELING

Ad onderdeel 1

Klager verwijt (de rechtsvoorganger van het kantoor van) verweerster in eerdere tuchtrechtprocedures de deken, de raad en het Hof van Discipline te hebben misleid door het inbrengen van zaken die op onwaarheid berustten.  Hij stelt daartoe dat verweerster en haar toenmalige advocaten ter zitting van de raad van 31 augustus 2015 in de zaak L 320-2014 na het aanhoren van klagers pleitnota tot rectificatie van eerdere uitlatingen hadden moeten overgaan. Indien zij dat hadden gedaan, zou de raad tot een andere bevinding zijn gekomen in haar beslissing van 19 oktober 2015.

Nog afgezien van het feit dat klager dit onderdeel van de klacht niet concreter heeft onderbouwd, heeft te gelden dat verweerster niet kan worden beknot in haar vrijheid om in een tuchtrechtelijke procedure haar eigen verweer te voeren en zeker niet aldus dat zij verplicht zou zijn om op wens van de klager een uitlating of standpunt te rectificeren.

De voorzitter zal het eerste onderdeel van de klacht daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Ad onderdeel 2

In het tweede onderdeel van de  klacht heeft klager zich wederom beklaagd over de afhandeling van zijn schadeclaim van 13 november 2013. Op voormelde klacht is in klachtzaak L 177-2013 door de tuchtrechter in hoogste instantie beslist. In klachtzaak L 320-2014 heeft de voorzitter overwogen dat een klacht, nadat hierop onherroepelijk door de tuchtrechter is beslist, niet voor een tweede maal aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. De voorzitter heeft de klacht op grond daarvan kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen deze beslissing ingestelde verzet is door de raad van discipline ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de voorzitter onherroepelijk is geworden. Ondanks voormelde tuchtrechtelijke uitspraken heeft klager zich wederom met een klacht betreffende de afhandeling van de schadeclaim van 13 november 2003 tot het bureau van de deken gewend.

De voorzitter houdt klager nogmaals voor dat niemand opnieuw tuchtrechtelijk kan worden berecht voor een handelen of een nalaten waarover reeds onherroepelijk door de tuchtrechter is beslist. De voorzitter zal dit onderdeel van de klacht daarom wederom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

De voorzitter houdt klager voorts voor dat voor zover klager zich hierna nogmaals met dezelfde klacht tot de raad van discipline wendt, de raad dit zal opvatten als misbruik van tuchtrecht en deze klacht niet meer in behandeling zal nemen.

3.1      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter onderdeel 1 van de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond en onderdeel 2 kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

 

 

De voorzitter verklaart:

onderdeel 1 van de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond en onderdeel 2 van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

 

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 21 december 2017.

 

 

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 december 2017

                                                                         

verzonden aan:

- klager

-verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster/verweerder -ster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

                            a.            Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

b.            Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

c.            Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

 

 

Informatie ook op raadvandiscipline.nl