Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:98

Zaaknummer

6699

Inhoudsindicatie

Zeven jaar na aanvang van de zaak wordt klacht ingediend over de voortgang, waarna blijkt dat de procedure, die gewonnen zou zijn, nooit is gevoerd. Verzwaring maatregel. Schrapping. Verweerder is niet verschenen, ondanks bericht van voorzitter dat zijn komst gewenst was. Onaanvaardbaar dat verstek in de weg zou staan aan verzwaring van de maatregel.

Uitspraak

Beslissing van 3 juni 2013

in de zaak 6699

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 januari 2013, onder nummer B124-2012, aan partijen toegezonden op 8 januari 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden is opgelegd, aan de deken is opgedragen de beslissing openbaar te maken, en is uitgesproken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 februari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 april 2013, waar klager en de deken zijn verschenen.

2.4 Voorafgaand aan de zitting heeft de griffier van het hof bij brief van 25 maart 2013 aan verweerder het volgende geschreven:

“Namens mr. Van Maanen, die de zitting van 5 april a.s. zal voorzitten, deel ik u het volgende mee.

Op de rol staan de zaken 6601 en 6699, beide gericht tegen u als verwerende advocaat. Bij de behandeling van deze beide zaken door de Raad van Discipline bent u niet verschenen. Bij de behandeling van zaak 6601 door het hof, eerder geappointeerd op 1 maart jl., bent u evenmin verschenen. Wel hebt u in de ochtend van 1 maart 2013 een fax gestuurd waarin u meldde ziek te zijn. Hoewel geen doktersverklaring was bijgevoegd, is de zaak toch aangehouden, op de enkele grond dat zaak 6699 inmiddels eveneens gereed was voor mondelinge behandeling en beide zaken dus op één zitting behandeld zouden kunnen worden.

Aangezien het hof efficiënt dient om te gaan met schaarse zittingsruimte, verwacht de voorzitter niet dat opnieuw aanhouding zal worden verleend. Hij verleent u toestemming om u te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, indien u niet zelf kunt of wilt verschijnen. Uiteraard verdient het de voorkeur dat u wel zelf verschijnt.

Kopie van deze brief zend ik aan uw wederpartijen.”

2.5 Op de zittingsdag, 5 april 2013, is om 9.38 uur ter griffie van het hof een e mailbericht van verweerder ingekomen, dat als volgt luidt:

“Heden vindt om 10.45 uur de zitting in de zaken met nummers 6601 en 6699 plaats. Ter uwer informatie deel ik u mede dat ik mij niet in staat voel de zitting bij te wonen en dat ik dus niet zal verschijnen. Voor wat mijn standpunten betreft volhard ik bij wat ik in mijn beroepschriften in beide zaken heb gesteld.”

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in:

1. Klager is niet op de hoogte gebracht en gehouden van het procesverloop in zijn procedure tegen dhr. X. op wie hij een vordering van € 80.000,-- heeft.

2. Klager heeft nimmer processtukken ontvangen.

3. Klager is vals voorgelicht over het uitbrengen van een dagvaarding tegen dhr. X., over het bestaan van een vonnis in de procedure tegen dhr. X., over een beslaglegging op de woning van dhr. X.

4. Verweerder is voorts op geen enkele manier bereikbaar voor klager en reageert niet op diens verzoeken om contact.

Als gevolg van verweerders handelwijze heeft klager naar zijn zeggen financiële schade geleden.

4 FEITEN

Het hof gaat uit van de navolgende feiten, die door de raad als vaststaand zijn aangemerkt en in hoger beroep niet zijn bestreden:

4.1 Klager heeft zich medio 2005 gewend tot verweerder. Klager had goederen geleverd aan zijn wederpartij voor een bedrag van € 80.000,–. Omdat betaling uitbleef, heeft verweerder toegezegd de wederpartij te dagvaarden.

4.2 Klager heeft vervolgens in de loop der tijd een aantal brieven ontvangen van  verweerder, waaronder:

- een brief van 22 januari 2007 van verweerder aan de advocaat van de wederpartij waarin verweerder schrijft dat hij voornemens is over te gaan tot dagvaarding;

- een brief van 23 februari 2007 aan klager waarin verweerder aangeeft dat de vordering wordt betwist;

- een brief van 29 mei 2009 aan klager waarin staat dat de zaak zal dienen op de rol van 17 juni 2009;

- een brief van 1 september 2011 van verweerder aan de Nationale Ombudsman waarin verweerder zich namens klager beklaagt over de afhandeling van de gerechtelijke procedure. De brief bevat geen briefhoofd, is niet ondertekend en vermeldt geen kenmerk.

4.3 Omstreeks september 2011 heeft verweerder klager bericht dat de rechtbank vonnis had gewezen. Verweerder heeft klager medegedeeld dat de wederpartij verstek had laten gaan en dat de vordering volledig was toegewezen. Ondanks herhaalde verzoeken van klager om toezending van het vonnis heeft klager het vonnis nooit ontvangen. Nadien is klager gebleken dat verweerder geen gerechtelijke procedure aanhangig had gemaakt en dat derhalve evenmin vonnis was gewezen.

4.4 Verweerder heeft klager voorgehouden dat hij conservatoir beslag had laten leggen op de woning van de wederpartij en dat met het vonnis kon worden overgegaan tot executie. Er is echter nimmer (conservatoir) beslag gelegd.

5 BEOORDELING

 de gegrondheid van de klacht

5.1 De raad heeft de klacht in alle onderdelen gegrond verklaard. Verweerder heeft daartegen geen grief gericht.

maatregel

5.2 Verweerders grieven betreffen uitsluitend de door de raad opgelegde maatregel en de motivering daarvan. Deze grieven behoeven geen bespreking aangezien het hof opnieuw zal beslissen en motiveren welke maatregel passend en geboden is.

5.3 Verweerder heeft medio 2005 aan klager toegezegd diens wederpartij te zullen dagvaarden. Zeven jaar later heeft klager zijn klacht tegen verweerder ingediend, waarin hij nog schrijft dat zijn ‘gevoel hem zegt dat er totaal niets is gebeurd’. Pas in zijn bij de deken ingediend verweer komt verweerder ervoor uit dat de procedure nimmer in gang gezet is.

In de tussenliggende jaren heeft verweerder klager bij voortduring gevoed met informatie die moest doen geloven dat de procedure aanhangig was, en uiteindelijk meegedeeld dat klagers vordering bij vonnis integraal was toegewezen.

Dat dit een en ander in de hoogst denkbare mate tuchtrechtelijk laakbaar is, behoeft geen toelichting.

5.4 Bij eveneens heden uitgesproken beslissing heeft het hof een dekenbezwaar tegen verweerder gegrond verklaard voor zover daarin (onder meer, en kort samengevat) is geklaagd dat verweerder:

- sedert 2005 ieder jaar in gebreke blijft met de tijdige voldoening van schulden die voortvloeien uit zijn beroepsuitoefening;

- het dekentoezicht frustreert.

5.5 Op grond van het onder 5.3 en 5.4 overwogene oordeelt het hof dat verweerder in zodanige mate heeft gehandeld in strijd met elk van de drie normen die in artikel 46 van de Advocatenwet zijn opgesomd, dat hij het vertrouwen heeft verspeeld dat in hem als advocaat gesteld moet kunnen worden. Het hof zal dan ook, met de krachtens artikel 57 lid 5 van de Advocatenwet vereiste eenparigheid van stemmen,  de door de raad opgelegde maatregel verzwaren tot die van schrapping van het tableau.

5.6 Daaraan staat niet in de weg dat verweerder ter zitting van het hof niet is verschenen. Daartoe is het volgende redengevend.

Zoals hierboven (in 2.4) vermeld, is tijdig voor de zitting aan verweerder bericht gezonden dat zijn komst gewenst werd geacht, en dat hij zich zou kunnen laten vertegenwoordigen indien hij niet zelf zou kunnen of willen verschijnen. Hij heeft het een noch het ander gedaan (2.5).

Voorts heeft verweerder op grond van de gedingstukken in beide zaken kunnen verwachten dat de mogelijkheid van schrapping door het hof in overweging zou worden genomen:

- in de zaak van klager tegen verweerder heeft de raad overwogen dat ‘schrapping thans niet geboden is’; verweerder wist dat nu, ter zitting van 5 april 2013, niet alleen de zaak van klager maar ook die van de deken zou worden behandeld;

- in de antwoordmemorie in de zaak van de deken tegen verweerder heeft de deken opgemerkt dat, in plaats van de door de raad in die zaak opgelegde maatregel van schorsing voor de duur van zes maanden, ‘schrapping van het tableau wellicht een passender maatregel was geweest’.

Mede gelet op deze waarschuwingen acht het hof het onaanvaardbaar dat verweerder, enkel door verstek te laten gaan, zou ontsnappen aan de verzwaring van de maatregel die het hof met eenparigheid van stemmen passend en geboden acht.

de nevenbeslissing van de raad tot openbaarmaking van de opgelegde maatregel

5.7 Het hof zal deze nevenbeslissing van de raad vernietigen en vervangen door de opdracht aan de deken tot openbaarmaking van de door het hof opgelegde maatregel.

de nevenbeslissing van de raad ex artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet

5.8 Tegen deze nevenbeslissing voert verweerder in hoger beroep aan dat er geen aanleiding is om ambtshalve toepassing te geven aan artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet. Het hof ziet dat anders, en verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor in 5.3 is overwogen.

Aan de nevenbeslissing staat niet in de weg dat volgens verweerder vooralsnog niet vast staat dat klager financiële schade heeft geleden als gevolg van verweerders handelwijze, waarbij verweerder zich veroorlooft op te merken dat hij klager geen salaris in rekening heeft gebracht. Immers, reeds de omstandigheid dat financiële schade van klager geenszins denkbeeldig is, rechtvaardigt de nevenbeslissing.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 7 januari 2013, onder nummer B124-2012, voor zover daarbij de klacht van klager gegrond verklaard is, en is uitgesproken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

- vernietigt die beslissing voor het overige;

en, in zoverre opnieuw beslissende:

 

- legt aan verweerder de maatregel op van schrapping van het tableau, ingaande op 10 juni 2013;

- draagt de deken van de Orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant op om de aan verweerder opgelegde maatregel binnen het arrondissement openbaar te maken op de aldaar gebruikelijke wijze.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot,

W.F. van Zant, R. Verkijk, W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2013.