Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:15

Zaaknummer

6472

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging waarschuwing door raad. Niet vastgesteld dat klager niet in aanmerking kwam voor toevoeging. Niet gebleken dat klager afzag van mogelijkheid tot toevoeging.

Uitspraak

 Beslissing

van 25 maart 2013

in de zaak 6472

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 mei 2012, onder nummer M173-2011, aan partijen toegezonden op 8 mei 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de onderdelen 1, 2 en 3 gegrond zijn verklaard, onderdeel 4 van de klacht ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 juni 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    de brief van gemachtigde van verweerder aan het hof van 11 januari 2013.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 januari 2013, waar klager met zijn gemachtigde mr. T en verweerder met zijn gemachtigde mr. H zijn verschenen. Mr. H heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    Verweerder heeft verzuimd een toevoeging te vragen en klager niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid daarvoor in aanmerking te komen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    In de periode 2005 tot en met 2008 is verweerder voor klager in een aantal procedures opgetreden, ter zake waarvan laatstelijk op 17 juli 2006 declaraties zijn verzonden die klager heeft voldaan.

4.2    In het najaar van 2005 heeft klager zich tot verweerder gewend ter zake van echtscheiding. Bij de behandeling van het verzoek voorlopige voorzieningen op 27 januari 2006 zijn daarbij namens klager gegevens overgelegd over de (bedrijfs)resultaten van klager over 2004 en 2005. Op basis van die gegevens heeft de rechtbank bepaald dat de inkomsten van de man, gezien de door hem betaalde lasten verbonden aan de echtelijke woning van €1267,93 , te betalen schulden van €232,- en €680,67 per maand,  geen ruimte lieten voor een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw.

4.3    In mei 2006 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd.

    

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft in zijn appelschrift, onder overlegging van een groot aantal producties, gesteld dat hij op goede gronden kon aannemen dat klager niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Het aanwezige eigen vermogen – onroerende zaken en een verzameling bijzondere auto’s- zou de aanvraag in het kader van een echtscheiding op dat moment (eind 2005 / begin 2006) nutteloos maken aldus verweerder.

5.2    Ook waren er volgens verweerder onvoldoende financiële gegevens voorhanden voor een aanvraag. Daarnaast heeft verweerder in appel herhaald dat er met klager nadrukkelijk is gesproken over de mogelijkheid van een toevoeging, hetgeen klager niet wenste en ook niet nodig achtte.

5.3    Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verweerder aangevoerd dat klager niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht vanwege het lange tijdsverloop tussen de verweten gedraging en het indienen van een klacht.

5.4    Het hof verwerpt het beroep op de niet ontvankelijkheid. Verweerder heeft klager gedagvaard op 10 maart 2011 wegens niet betaalde rekeningen voor griffierecht, eigen bijdragen, kopieerkosten,  reiskosten en kosten inschakeling procureur. Klager heeft gesteld dat hem eerst toen ter kennis kwam dat al eerder dan in mei 2006 een toevoeging had kunnen worden aangevraagd, althans dat de mogelijkheid daartoe had moeten worden onderzocht en besproken. De klacht daarover van 29 maart 2006 is niet tardief.

5.5    De raad heeft in de betreden beslissing vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de aan de raad overgelegde stukken goede gronden opleverden om aan te nemen dat klager niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging. Ook de stelling van verweerder dat er met klager nadrukkelijk over de mogelijkheid van een toevoeging was gesproken maar dat klager daarvan afzag is betwist door klager en door verweerder niet onderbouwd.

5.6    De raad heeft terecht overwogen dat het op de weg van de advocaat gelegen heeft om afspraken te maken over betaling van zijn kosten en deze - ter voorkoming van misverstanden_  schriftelijk vast te leggen. Hetgeen daarover in appel is aangevoerd leidt niet tot andere overwegingen en conclusies.     

5.7    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 7 mei 2012, gegeven onder nummer M173-2011.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, W.A.M. van Schendel en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2013.

griffier    voorzitter                            

De beslissing is verzonden op 25 maart 2013.