Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:252

Zaaknummer

7104

Inhoudsindicatie

Bezwaren na verstrijken van appeltermijn kunnen niet worden behandeld. Voor het overige heeft de raad terecht geoordeeld dat klager te lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht.

Uitspraak

Beslissing van 29 augustus 2014

in de zaak 7104

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer 13-250, aan partijen toegezonden op 10 maart 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen a en b niet-ontvankelijk en klachtonderdelen c, d en e ongegrond zijn verklaard.   

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2014:10.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op  26 maart 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager aan het hof van 28 april 2014;

-    e-mail van verweerder aan het hof van 4 juni 2014;

-    brief van klager aan het hof van 5 juni 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 juni 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    als advocaat telefonisch en schriftelijk gegevens van de overleden moeder van klagers op te vragen bij diverse instanties zonder bekend te maken dat hij een zoon is van zijn cliënte en daardoor misbruik te maken van titel en hoedanigheid;

b)    zijn cliënte te adviseren aangifte te doen van valsheid in geschrifte tegen klager;

c)    zich schuldig te maken aan partijdigheid en belangenverstrengeling als gevolg van de nauwe persoonlijke relatie tot zijn cliënten;

d)    een eigen belang bij deze zaak te hebben als (afgeleide) erfgenaam;

e)    de grens van het toelaatbare ruimschoots te hebben overschreden.

Volgens klagers heeft verweerder in de zaak een eigen belang. Klagers zijn van mening dat er daardoor sprake is van belangenverstrengeling en dat hij door de nauwe persoonlijke relatie tot zijn cliënte, zijn moeder, partij is geworden. Ook kan hij over informatie en familiegegevens beschikken die een andere advocaat niet zou hebben gehad.

4    FEITEN

4.1    De raad heeft de volgende feiten vastgesteld.

Het gaat in deze zaak onder meer om de verdeling van een nalatenschap tussen de vier kinderen van de in februari 2008 overleden moeder. Verweerder stond twee zusters bij, waaronder zijn moeder. Een van de oorspronkelijke klagers, de derde zuster, is in november 2013 overleden. Klager is de broer van de drie zusters. Klagers werden en worden bijgestaan door een andere advocaat. Verweerder trad dus op als advocaat van de wederpartij van klager. In april 2013 hebben klagers een klacht tegen verweerder ingediend. In juli 2013 heeft verweerder zich als advocaat van zijn moeder en tante teruggetrokken.

Sinds 2004 speelt er een familieconflict. Verweerder is de kleinzoon van de overledene wiens nalatenschap ter discussie staat.

4.2    Deze feiten dienen ook voor het hof als uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    In zijn beroepschrift voert klager bezwaren aan tegen de beslissing van de raad op de klachtonderdelen a en b. Bij brief van 28 april 2014, derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn, heeft klager ook nog bezwaren aangevoerd tegen het oordeel van de raad op de overige klachtonderdelen. Omdat de appeltermijn toen al was verstreken kunnen deze bezwaren niet meer in het beroep worden betrokken. Klager is in zoverre niet ontvankelijk in zijn appel.

5.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft de raad terecht overwogen dat het tijdverloop tussen het gewraakte optreden van verweerder, in 2008, en het moment waarop klager zijn klacht bij de deken, in april 2013, aanhangig heeft gemaakt zodanig lang is dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Op dit punt heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De beslissing van de raad op dit onderdeel dient dan ook te worden bekrachtigd.

5.3    Het tweede klachtonderdeel betreft het adviseren van zijn cliënten om aangifte jegens klager te doen van valsheid in geschrifte. Ook van dit klachtonderdeel heeft de raad geoordeeld dat klager te lang had gewacht met het indienen van zijn klacht. In beroep komt klager tegen deze beoordeling op met de stelling dat hij pas in januari 2011 ermee bekend werd dat er een aangifte tegen hem was gedaan.  Voor de beantwoording van de vraag of klager dit klachtonderdeel tijdig heeft ingediend is van belang wanneer klager op de hoogte was van de gedane aangifte en van het advies daartoe van verweerder. Bij zijn klachtbrief aan de deken Utrecht van 30 mei 2013 heeft klager gevoegd een bijlage aangeduid met “Aanvullende informatie”. Op de vijfde pagina van dat overzicht vermeldt klager:

“In augustus 2009 werd klager Jan Herfkens verzocht een verklaring te komen afleggen op het politiebureau van B.. Daar werd hij verhoord over een gedane aangifte van diefstal, verduistering en valsheid in geschrifte. Volgens de politie ingediend door een advocaat van X. te H.. Klager J. H. legde daarbij een verklaring af en overlegde daarbij de volgende bewijsstukken. ”

    Dit leidt tot de conclusie dat klager al in augustus 2009 op de hoogte was van de aangifte en van het advies van verweerder, die werkzaam was en is op het kantoor van X. te H., daartoe. Ook voor wat betreft klachtonderdeel b heeft klager mitsdien te lang, namelijk ruim drie en een half jaar, gewacht met het indienen van zijn klacht. De klacht is om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen c, d en e;

-    bekrachtigt  de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2014 gewezen onder nummer 13-250 op de klachtonderdelen a en b.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, C.A.M.J. Raymakers, M. Pannevis en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2014.