Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-01-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:5
Zaaknummer
17-072/DB/LI
Inhoudsindicatie
Klachten niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op periode gelegen drie jaar voordat de klacht bij de deken is ingediend. Advocaat heeft stellingen niet als bewezen feiten maar als standpunt van cliënt gepresenteerd. Partijdigheid is een van de kernwaarden van de advocaat. De klacht dat advocaat onjuiste stellingen, waarvan zij de onjuistheid kende, heeft geponeerd is in de vele in het geding gebrachte stukken onvoldoende concreet door klagers onderbouwd.
Inhoudsindicatie
Klacht ged. niet-ontvankelijk, ged. ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 8 januari 2018
in de zaak 17-072/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 4 mei 2016 heeft klager sub 1, mede namens klager sub 2 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 januari 2017 met kenmerk K16-071 , door de raad ontvangen op 26 januari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 november 2017 in aanwezigheid van klager sub 2, tevens gemachtigde van klager sub 1, bijgestaan door mr. X, advocaat te Maastricht en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. Y . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 25 januari 2017, met bijlagen;
- de brief van klager sub 1 van 7 februari 2017 met bijlagen;
- de e-mail van klager sub 1 van 18 augustus 2017;
- de brief van klager sub 1 van 22 augustus 2017, met bijlagen;
- de email van klager sub 1 van 23 augustus 2017, met bijlagen;
- de brief van verweerster van 24 augustus 2017, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 De vader van klagers, verder te noemen vader H, overleden op 16 februari 2009, had 8 kinderen, onder wie klagers en de cliënt van verweerster, verder te noemen R. Klager sub 1 en zijn zus, verder te noemen P, waren benoemd tot executeur in de nalatenschap van vader H. Aan P is met haar instemming door de Kantonrechter bij beschikking van 15 juli 2016 ontslag verleend. Sedertdien is klager de enige executeur.
2.2 Sinds 2004 zijn meerdere geschillen tussen de familieleden aan de rechtbank en het gerechtshof ter beoordeling voorgelegd. Klager sub 1 trad in diverse procedures op als adviseur van vader H en van klager sub 2.
2.3 Vader H heeft op 26 oktober 2004 een dagvaarding aan R doen uitbrengen. De rechtbank heeft op 3 december 2008 vonnis gewezen. R heeft tegen dit vonnis geen appel ingesteld. Klager sub 1 trad in deze procedure op als adviseur van vader H.
2.4 R heeft klager sub 2 op 17 november 2004 gedagvaard. De rechtbank heeft in deze zaak op 25 februari 2009 vonnis gewezen. Verweerster heeft de zaak in 2009 na voormeld vonnis van de voorgaande advocaat van R overgenomen en hem in de appelprocedure bijgestaan. Verweerster heeft op 11 januari 2011 een memorie van grieven bij het gerechtshof ingediend. Klager sub 1 heeft op 23 maart 2012 namens klager sub 2 een grote hoeveelheid stukken aan de door het gerechtshof benoemde deskundige overhandigd. Op 1 mei 2013 heeft ter bespreking van deze stukken een bespreking plaatsgevonden tussen partijen, hun advocaten en de deskundige. Klager sub 1 was tevens bij deze bespreking aanwezig. Het gerechtshof heeft op 28 april 2015 eindarrest gewezen. Klager sub 2 heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld. Klager sub 1 trad in deze procedures op als adviseur van klager sub 2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 oktober 2016 geoordeeld dat het Hof niet is ingegaan op de stelling van klager sub 2 dat R niet btw-plichtig is en ter afdoening daarvan de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De andere klachten van het cassatiemiddel zijn afgewezen.
2.5 Klager sub 1 heeft in zijn hoedanigheid van executeur zijn zus M en R op 21 november 2012 gedagvaard. Verweerster heeft namens R in deze procedure bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 13 februari 2013 klager sub 1 privé en q.q. aansprakelijk gesteld voor schade wegens onrechtmatige daad. Verweerster heeft namens haar cliënt gesteld dat het samenstel van een aantal transacties kenmerken had van paulianeus handelen. Verweerster heeft de verklaring van vader H van 9 januari 2009 voor zover nodig vernietigd wegens het paulianeuze karakter daarvan.
Verweerster vorderde in reconventie:
- afgifte van stukken die door R aan klager q.q. waren overhandigd (ingevolge het vonnis van 3 december 2008);
- alle inlichtingen ter bepaling van de hoogte van de legitieme portie.
Deze procedure staat op de parkeerrol in afwachting van uitspraken in andere procedures.
2.5 Verweerster heeft namens R bij dagvaarding van 24 juni 2014 klager sub 1 in privé gedagvaard. De vordering van R strekte onder meer tot veroordeling van klager tot het afleggen van rekening en verantwoording over de inkomsten en uitgaven van vader H en het door klager gevoerde beleid en beheer ten behoeve van vader H, aan R, althans aan de gemeenschap van R, zus M en klager sub 2, over de periode van 1 januari 1999, althans 28 augustus 2003 tot aan de datum van het overlijden van vader H. De vorderingen van R zijn bij vonnis van de rechtbank dd. 14 oktober 2015 afgewezen. Verweerster heeft tegen dit vonnis namens R appel ingesteld. Het hoger beroep is op 29 juni 2017 ingetrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster in een procedure namens haar leugenachtige cliënt onwaarheden heeft geponeerd alsof het bewezen feiten zijn. Daarmee handelt zij in strijd met gedragsregel 30 en in strijd met een eerlijke rechtsbedeling, waaronder ook de rechtsbescherming van wederpartijen valt;
2. verweerster op basis van vermoedens klager van paulianeus handelen en fiscale vergrijpen heeft beschuldigd, terwijl bewijzen ontbreken. Haar handelwijze is onnodig grievend.
3.2 Door klagers is ter toelichting op de klachten onder meer het volgende op de klachten naar voren gebracht:
Het is een leugen dat aan klager sub 1 stukken zijn overhandigd. Verweerster heeft ten onrechte gesteld dat klager sub 1 het bedrag ad €158.963,- niet aan vader H heeft overgemaakt. Vader H heeft wel degelijk schenkingen aan zijn kinderen gedaan. Het is ongerijmd dat verweerster klager beschuldigt van paulianeus handelen en fiscale vergrijpen. Klager sub 1 is niet in de gelegenheid gesteld zich te verweren tegen de grove en insinuerende aantijgingen van verweerster. Verweerster heeft nagelaten om de door R aangeleverde producties (productie 33 bij de conclusie van antwoord van 13 februari 2013) te lezen en als deskundige te beoordelen. Verweerster heeft onwaarheden geponeerd aangaande een CV/BV constructie, aangaande de Maatschap kinderen R I en II. Verweerster heeft nagelaten om bepaalde informatie te gebruiken die betrekking heeft op de schuld van R aan vader H.
4 VERWEER
Primair:
4.1 De klachten voldoen niet aan de daaraan gestelde vormvereisten. De klachten zijn onvoldoende gemotiveerd en met bewijs onderbouwd en dienen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair:
4.2 De klachten hebben betrekking op de partijstandpunten die verweerster namens haar cliënt heeft ingenomen in drie procedures, te weten in de
- memorie van grieven van 11 januari 2011 in de appelprocedure tussen R en klager sub 2 (geadviseerd en bijgestaan door klager sub 1),
- conclusie van antwoord, eis in reconventie van 13 februari 2013 in de procedure tussen R en klager privé en q.q.;
- processtukken in de op 24 juni 2014 gestarte procedure tussen R en klager sub 1 in privé. In deze procedure heeft verweerster de eerder ingenomen partijstandpunten herhaald.
4.3 Gelet op de brief van klager sub 1 van 2 januari 2012 aan R en zijn brief van 23 oktober 2012 aan de door het hof benoemde deskundige alsmede diens aanwezigheid bij de bespreking met die deskundige op 1 mei 2013 blijkt dat ook klager sub 1 op de hoogte was van de door verweerster in de procedure tegen klager sub 2 ingenomen partijstandpunten. Klagers waren derhalve op 11 januari 2011 respectievelijk op 13 februari 2013 al op de hoogte van de door verweerster ingenomen partijstandpunten. Klagers hebben op 4 mei 2016 en derhalve niet tijdig klachten tegen verweerster ingediend. De klachten dienen derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Meer subsidiair:
Ad onderdeel 1
4.4 In een tuchtrechtprocedure is geen plaats voor een nadere inhoudelijke uiteenzetting van reeds geformuleerde partijstandpunten. De wederpartij kan zich hierover in de procedure uitlaten, waarna de over en weer ingenomen partijstandpunten door de civiele rechter worden beoordeeld. De advocaat van klagers heeft de partijstandpunten van klagers in de diverse procedures ook ingebracht.
4.5 Verweerster diende de belangen van haar cliënt te behartigen en niet die van klagers. Verweerster mocht daarbij in beginsel afgaan op de informatie van haar cliënt. Dat de rechtbank in het vonnis van 14 oktober 2015 de partijstandpunten van de cliënt van verweerster niet heeft gevolgd betekent niet dat de door verweerster geformuleerde partijstandpunten “dus” klachtwaardig zouden zijn. Dit zou impliciet betekenen dat de advocaat van de verliezer altijd een onrechtvaardige zaak heeft aangenomen, hetgeen in het algemeen niet het geval is. Afgezien daarvan is het mogelijk dat het vonnis in appel geen stand houdt. Maar ook indien het vonnis in appel bekrachtigd wordt impliceert dit geen klachtwaardig handelen van verweerster. De vraag is of verweerster een redelijkerwijs niet verdedigbaar standpunt heeft ingenomen. Verweerster betwist dit.
Ad onderdeel 2
4.6 Verweerster heeft de partijstandpunten in de processtukken gemotiveerd en gebaseerd op onderliggende stukken uiteengezet. Het civiel procesrecht bood klager voldoende mogelijkheden om hierop te reageren. Verweerster betwist dat de ingenomen partijstandpunten onnodig grievend jegens klager zijn.
Ter toelichting op haar verweer heeft verweerster drie ordners getiteld A, B en C met processtukken overgelegd (totaal aantal pagina’s ruim 2100), naar de inhoud waarvan zij in haar verweer heeft verwezen.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Verweerster heeft zich primair beroepen op de niet-ontvankelijkheid van de klachten vanwege enerzijds het niet voldoen aan de ingevolge het bepaalde in artikel 46 g lid 3 sub a van de Advocatenwet daaraan gestelde vormvereisten en subsidiair wegens het ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet niet tijdig indienen van de klachten.
5.2 De raad wijst het primaire beroep op niet-ontvankelijkheid wegens het niet voldoen aan de daaraan gestelde vormvereisten, doordat deze onvoldoende zijn gemotiveerd en met bewijs onderbouwd, af. Hoewel de klacht uitvoerig is omschreven zonder dat daarbij alle onderliggende bescheiden zijn overgelegd, mag, gelet op het door verweerster minutieus gevoerde verweer, ervan worden uitgegaan dat voor verweerster voldoende duidelijk was welke tuchtrechtelijke verwijten haar worden gemaakt en op welke feiten deze verwijten zijn gebaseerd.
5.3 Anders ligt dit ten aanzien van het subsidiaire beroep op niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Vast staat dat sedert 2004 meerdere procedures tussen (familieleden van) klagers en R zijn gevoerd. Verweerster heeft R sedert 2009 bijgestaan. De tuchtrechtelijke verwijten die verweerster worden gemaakt hebben betrekking op de stellingen die verweerster namens R in de processtukken heeft ingenomen in de procedure tussen R en klager sub 2, in welke procedure klager sub 1 optrad als adviseur van klager sub 2 (memorie van grieven van 11 januari 2011), in de procedure tussen klager sub 1 en R en zus M (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 13 februari 2013) en in de procedure tussen R en klager sub 1 privé (dagvaarding van 24 januari 2014). De raad stelt op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde vast dat klagers in ieder geval op 13 februari 2013 op de hoogte waren van de door verweerster namens R in voormelde twee eerstgenoemde procedures ingebrachte standpunten. Vast staat dat de klacht is ingediend op 4 mei 2016, derhalve meer dan drie jaar na 13 februari 2013. De raad zal de klacht voor zover deze betrekking heeft op gedragingen van verweerster gelegen voor 4 mei 2013 niet-ontvankelijk verklaren. Dat verweerster mogelijk verklaringen uit deze processtukken in latere processtukken heeft herhaald maakt dit niet anders.
5.4 Nu het tweede onderdeel van de klacht betrekking heeft op de stellingen van verweerster in de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 13 februari 2013 en derhalve ziet op gedragingen van verweerster voor 4 mei 2013 zal de raad klachtonderdeel 2 in het geheel niet-ontvankelijk verklaren., .
Aldus resteert ter inhoudelijke beoordeling enkel klachtonderdeel 1 voor zover dit ziet op gedragingen na 4 mei 2013.
5.4 Voorop gesteld wordt dat d it klachtonderdeel het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van een wederpartij betreft. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht geldt als uitgangspunt dat aan verweerster in die hoedanigheid een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van haar cliënt te behartigen op een wijze die haar passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot maar mag ook niet worden misbruikt, wat het geval kan zijn als de belangen van de wederpartij (klagers) nodeloos worden geschaad. Daarbij geldt dat verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij de belangen van haar cliënt diende te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschafte. Zij mocht daarbij in beginsel afgaan op de juistheid van de informatie die haar cliënt haar verstrekte, en is slechts in uitzonderingsgevallen –indien zij behoorde te weten dat de informatie onjuist was- gehouden de juistheid ervan te verifiëren. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
5.5 Klagers verwijten verweerster dat zij in strijd met de waarheid in processtukken heeft gesteld dat stukken aan klager sub 1 zijn overhandigd, dat een bedrag ad € 158.963,93 aan klager is overgemaakt en dat onjuiste schenkingen zijn gedaan. Ter beoordeling aan de raad liggen enkel voor de door verweerster namens R na 4 mei 2013 ingenomen standpunten.
5.6 De raad heeft vastgesteld dat verweerster in de dagvaarding van 24 juni 2014 (door haar overgelegd in ordner C) onder meer heeft gevorderd klager te veroordelen tot het doen van deugdelijke rekening en verantwoording en tot betaling van € 158.963,93 op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Daarbij heeft verweerster namens R gesteld aanleiding te zien om, voor zover nodig, een document opgesteld door klager sub 1, getiteld “Rekening en verantwoording van beheer en beleid van [klager sub 1]”, waaronder vader H op 9 januari 2009 voor ‘gezien’ had getekend, te vernietigen. Verweerster heeft haar stelling nader onderbouwd en gemotiveerd. Het stond verweerster niet alleen vrij het standpunt van haar cliënt naar voren te brengen, zij was daartoe als advocaat van haar cliënt gehouden. Verweerster dient immers de belangen van haar cliënt te behartigen. Partijdigheid is een van de kernwaarden van de advocaat. Verweerster heeft haar stellingen in voormelde dagvaarding niet als bewezen feiten maar als standpunt van haar cliënt gepresenteerd. Dat de vordering bij vonnis van 14 oktober 2015 door de rechtbank is afgewezen brengt niet met zich mee dat verweerster de rechter onjuist heeft geïnformeerd. Het lag op de weg van klager sub 1 om de standpunten van R te weerleggen, waarna de partijstandpunten door de civiele rechter zijn beoordeeld.
5.7 De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en uit het ter zitting verhandelde ook overigens niet vaststellen dat verweerster informatie heeft verschaft waarvan zij wist, althans had behoren te weten dat deze onjuist was, noch dat zij op andere wijze de rechter heeft misleid. Klagers hebben onvoldoende geadstrueerd en onderbouwd in welke processtukken verweerster opzettelijk onjuiste informatie aan de rechter heeft verschaft. Het had op de weg van klagers gelegen om concreet onderbouwd aan te geven in welke van de vele in het geding gebrachte stukken verweerster opzettelijk onwaarheden heeft geponeerd. De raad begrijpt dat klagers zich niet kunnen verenigen met de door verweerster namens haar cliënt ingenomen partijstandpunten, maar dit betekent niet dat verweerster hiervan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Hiervan kan pas sprake zijn indien een advocaat bewust en opzettelijk onjuiste en aldus misleidende informatie aan de rechter verschaft. Nu de raad niet heeft kunnen vaststellen dat hiervan sprake is, zal de raad het eerste onderdeel van de klacht, voor zover dit ziet op gedragingen van verweerster die hebben plaatsgevonden na 4 mei 2013, ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart onderdeel 1 van de klacht ontvankelijk voor zover dit ziet op gedragingen van verweerster die hebben plaatsgevonden na 4 mei 2013 en voor het overige niet-ontvankelijk;
verklaart onderdeel 1 van de klacht, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
verklaart onderdeel 2 van de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrere-Straetmans , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot , J.J.M. Goumans , L.R.G.M. Spronken en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2018.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2018
verzonden aan:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klagers
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl