Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:140
Zaaknummer
170022
Inhoudsindicatie
Nu er naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, gaan de door klager aangevoerde doorbrekings-gronden niet op, zodat het appelverbod in stand blijft en het beroep van klager wordt verworpen.
Uitspraak
Beslissing
van 10 juli 2017
in de zaak 170022
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 9 januari 2017, gewezen onder nummer 16-746/A/A, aan partijen toegezonden op 9 januari 2017, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ongegrond is verklaard.
De beslissing en een herstelbeslissing van 27 januari 2017 – waarbij een misslag in het jaartal van de uitspraakdatum is hersteld - zijn gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:10 en ECLI:NL:TADRAMS:2017:11.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De appelmemorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 januari 2017 per fax en op 2 februari 2017 per post ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder, binnengekomen bij de griffie van het hof per fax op 15 maart 2017 en per post op 16 maart 2017;
- een schrijven van klager van 14 april 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 18 april 2017;
- een schrijven van klager van 28 april 2017, binnengekomen ter griffie van het hof per fax op 28 april 2017 en per post op 1 mei 2017;
- een brief van klager, binnengekomen ter griffie van het hof per fax op 8 mei 2017 en per post op 9 mei 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 mei 2017, waar beide partijen zijn verschenen en hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, zakelijk weergegeven, als advocaat van klager in een arbeidszaak heeft nagelaten bepaalde stellingen aan te voeren of stukken over te leggen, zich ontijdig heeft onttrokken, ondeugdelijk heeft geadviseerd, een negatief cassatieadvies heeft gegeven, geweigerd heeft stukken op te vragen, teveel uren heeft berekend, en geen informatie over zijn verzekeraar aan klager heeft gegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter van de raad heeft de klachten van klager bij beslissing van 29 augustus 2016 deels niet ontvankelijk, deels tardief en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard.
4.2 Klager heeft een verzetschrift ingediend. Daarop heeft de raad het verzet bij beslissing van 9 januari 2017 ongegrond verklaard.
4.3 Klager heeft een beroepschrift ingediend en op de navolgende gronden een beroep gedaan op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod:
- de beslissingen van de voorzitter en van de raad zijn in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor van art. 6 EVRM, omdat klager zich niet heeft kunnen uitlaten over zijn arbeidsovereenkomst en de ontslagbrief van 26 maart 2002;
- de beslissing van de raad is nietig omdat geen proces-verbaal is opgemaakt van het verhandelde op de zitting van de raad van 21 november 2016;
- de beslissing van de voorzitter is nietig omdat deze niet in het openbaar is uitgesproken;
- zijn klacht is niet eerlijk en onpartijdig behandeld omdat de raad zijn verzet ongegrond heeft verklaard;
- er is strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur omdat de raad niet op alle verwijten van klager jegens verweerder is ingegaan, een herstelbeslissing heeft gegeven zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het voornemen daartoe, en omdat klager ongelijk behandeld wordt ten opzichte van klagers van wie de klachten tegen een advocaat gegrond worden verklaard.
4.4 Voor zover klager in zijn brieven van 14 en 28 april 2017 en 8 mei 2017 nog nadere gronden heeft aangevoerd blijven die buiten beschouwing aangezien die stukken buiten de beroepstermijn zijn binnengekomen.
4.5 Het hof stelt het volgende voorop. Uit art. 46h lid 7 Advocatenwet volgt dat tegen de beslissing van de raad op het verzet van klager waarbij het verzet ongegrond is verklaard, geen rechtsmiddel openstaat. Dit rechtsmiddelenverbod kan slechts worden doorbroken als de raad deze bepalingen ten onrechte heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel bij de behandeling van het verzet een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
4.6 Klager heeft op de doorbrekingsgrond een beroep gedaan. Het hof zal beoordelen of inderdaad van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel sprake is.
4.7 Klager is in persoon aanwezig geweest bij de zitting van de raad van 21 november 2016, waar zijn verzet werd behandeld. De raad heeft kennis genomen van het dossier van de deken, de beslissing van de voorzitter, het verzetschrift van klager, de brief van klager van 9 november 2016 en van zijn pleitnota met bijlagen van 21 november 2016. Onder meer in die pleitnota heeft klager opnieuw zijn arbeidsovereenkomst en de ontslagbrief van 26 maart 2002 aan de orde gesteld. Daarnaast blijkt uit de voorzittersbeslissing dat de voorzitter uitgebreid kennis heeft genomen van de processtukken in de civiele procedure, waaronder het standpunt van klager over zijn arbeidsgeschil. Klager heeft dus voldoende gelegenheid gehad, en daarvan gebruik gemaakt, om zich over alle aspecten van het arbeidsgeschil uit te laten. Het beroep op schending van het recht op hoor en wederhoor faalt.
4.8 De omstandigheid dat van de zitting van de raad geen proces-verbaal is opgemaakt maakt de beslissing van de raad niet nietig. Bovendien is klager zelf ter zitting aanwezig geweest.
4.9 In deze ligt enkel ter beoordeling voor de vraag of bij de behandeling van het verzet door de raad en de daaruit voortvloeiende raadsbeslissing fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. Het hof komt dan ook niet toe aan de vraag of de uitspraak van de voorzitter van de raad d.d. 29 augustus 2016 in het openbaar had moeten worden uitgesproken, nu dit niet kan leiden tot een ander oordeel ten aanzien van de voorliggende rechtsvraag. Omdat de raad na de beoordeling door de voorzitter op de klacht heeft beslist, slaagt het beroep tegen de voorzittersbeslissing niet.
4.10 Dat klager van de raad geen gelijk heeft gekregen betekent uiteraard niet dat zijn klacht niet eerlijk en onpartijdig is behandeld.
4.11 Nu de voorzitter uitgebreid en gemotiveerd op alle klachtonderdelen van de klacht van klager is ingegaan kon de raad volstaan met een verkorte motivering zoals in r.o. 4.2 van de beslissing van de raad gegeven, met de constatering dat het verzet van klager ook overigens geen nieuwe gezichtspunten had opgeleverd.
4.12 Met betrekking tot het herstel van een jaartal in de beslissing van de raad oordeelt het hof dat sprake is van een evidente administratieve verschrijving in dat jaartal en dat gesteld noch gebleken is dat met het herstel daarvan zonder dat hij daarover tevoren is gehoord, klager in enig rechtens te respecteren belang is geschaad.
4.13 Tenslotte heeft klager nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Daarvan oordeelt het hof dat niet is onderbouwd dat klager ongelijk is behandeld in gelijke gevallen.
4.14 Nu er naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een schending van fundamentele rechtsbeginselen gaan de door klager aangevoerde doorbrekings-gronden niet op zodat het appelverbod in stand blijft.
4.15 Ten aanzien van de door klager ook aangevoerde inhoudelijke gronden geldt dat het hof daar vanwege het appelverbod niet aan kan toekomen.
4.16 Het hof verwerpt het beroep.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verwerpt het beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 9 januari 2017, gewezen onder nummer 16-746/A/A.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq en I.P.A. van Heijst, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 juli 2017.