Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:20

Zaaknummer

17-995/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Een advocaat kan niet verplicht worden iemand bij te staan in een “kansloze zaak”. Dat verweerster voor klager een toevoeging zou aanvragen heeft zij gemotiveerd betwist. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Dat verweerster niet bereid is om nog verder met klager te praten en dat zij telefoontjes en e-mails niet meer wenst te beantwoorden kan verweerster in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden verweten.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  12 januari 2018

in de zaak 17-995/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

    

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 29 november 2017 met kenmerk 4017-0183, door de raad ontvangen op 1 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 13 december 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is in maart 2015 door de rechtbank benoemd tot curator over zijn zuster.

1.2 Verweerster heeft de zuster van klager in 2013/begin 2014 bijgestaan in het kader van de Wet BOPZ. De zuster van klager is toen een aantal maanden opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis met een rechterlijke machtiging.

1.3 De begeleidster van de zuster van klager heeft verweerster in februari 2014 gevraagd de zuster bij te staan in verband met twee dagvaardingen die zij had ontvangen terzake twee overtredingen op het Centraal Station te Amsterdam.

1.4 Bij e-mail van 13 februari 2014 heeft verweerster de begeleidster geschreven:

“Ik zou haar graag zelf op de zittingen bijstaan, maar helaas wordt mijn bijstand niet door de Raad voor Rechtsbijstand vergoedt. Ik zal daarom een brief schrijven aan de kantonrechter en een kopie daarvan sturen aan [de zuster van klager], die zij dan zelf moet meenemen naar de zitting en moet overhandigen aan de kantonrechter.

Ik hoop dat zij op die manier geen of minder straf krijgt.”

1.5 Op 24 februari 2014 heeft verweerster brieven aan de kantonrechter en aan het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna het Parket CVOM) geschreven en daarvan een kopie aan de zuster van klager gestuurd.

1.6 De zuster van klager is verschenen op de ene zitting van 3 maart 2014 bij de kantonrechter en zij is na overlegging van de brief schuldig verklaard zonder oplegging van straf. De zuster van klager is echter niet verschenen op de andere zitting. Zij is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 130,-, subsidiair twee dagen hechtenis. Het vonnis is op 30 mei 2014 aan de zuster van klager betekend. Zij heeft hiertegen geen verzet ingesteld. Evenmin heeft zij gereageerd op betalingsverzoeken die haar nadien hebben bereikt. De zuster van klager is daarom op enig moment aangehouden en heeft de vervangende hechtenis van twee dagen uitgezeten.

1.7 Klager heeft hierover klachten ingediend bij de rechtbank en bij het Parket CVOM.  Die hebben zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de in 1.5 genoemde brief van verweerster niet was ontvangen en gewezen op het feit dat het vonnis aan de zuster van klager was betekend en dat zij geen verzet had ingesteld.

1.8 Verweerster heeft vervolgens na een aantal gesprekken met klager op haar kantoor op 19 oktober 2016 namens hem een klachtbrief geschreven aan het Parket CVOM, waarin zij onder meer om vergoeding van de schade heeft verzocht.

1.9 Bij e-mail van 8 december 2016 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik maak van de gelegenheid gebruik om u nogmaals te berichten dat ik de wijze waarop u mij steeds benaderd niet waardeer. Ik ervaar dat als dwingend en dreigend.

Ik heb u destijds gezegd dat ik nog één keer een klachtbrief zou schrijven, maar dat ik verder weinig voor uw zus kan doen. Ik heb destijds met haar begeleider afgesproken dat ik een brief zou schrijven aan de rechtbank en het OM om haar situatie uiteen te zetten. Ik heb dat gedaan en om één of andere reden heeft de rechtbank de fax niet ontvangen in één zaak. Omdat het OM de brief wel moet hebben ontvangen heb ik de klacht geschreven.

Uw zus is vervolgens bij verstek veroordeeld en het vonnis zou haar zijn betekend. Dit impliceert dat zij op dat moment nog gedurende twee weken verzet had kunnen (laten) instellen.

Ik begrijp dat zij daartoe niet in staat was en niemand heeft geïnformeerd over het vonnis zodat ook niemand haar kon helpen. Ook was zij op dat moment naar ik van u begreep nog niet onder bewind gesteld. Juridisch betekent dit dat de uitspraak onherroepelijk is geworden. U heeft zelf al om herziening van het vonnis gevraagd maar dat is afgewezen.

Ik verwacht dan ook dat de klacht niets oplevert, temeer nu zij, naar ik van u heb begrepen, de vervangende hechtenis al heeft uitgezeten.

Indien de klacht ongegrond wordt verklaard zal ik dan ook geen verdere actie ondernemen. (…)

Anders dan u meent ben ik, omdat ik uw zus in het kader van de BOPZ heb bijgestaan, niet gehouden om – in mijn visie- kansloze procedures te voeren.”

1.10 Op 2 maart 2017 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Bijgaand treft u aan de brief van het Openbaar Ministerie waarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen om de volgende redenen:

1. Mijn fax van 24 februari 2014 is verzonden aan het parket Den Bosch en kennelijk niet doorgezonden aan het CVOM;

2. Er niemand verschenen op de zitting van de kantonrechter;

3. Er is geen beroep ingesteld tegen het vonnis dat aan uw zus persoonlijk is betekend;

4. De boete had ook betaald kunnen worden;

5. Er is geen sprake van nalatig handelen van het parket CVOM.

(…)

Hoewel ik van mening ben dat het Parket Den Bosch mijn brief had moeten doorsturen aan het CVOM, denk ik dat het kansloos is om een civiele procedure tegen de staat te gaan starten. Niet alleen is het financiële belang daarvoor te klein, maar ook denk ik dat het enkele feit dat het CVOM de fax niet doorgezonden heeft gekregen en niet van de inhoud kennis heeft genomen en deze kennis heeft gedeeld met de rechter, onvoldoende is om van onrechtmatig handelen te kunnen spreken. Temeer nu uw zuster (of haar begeleider) ook naar de zitting had kunnen gaan, of nadat het vonnis was betekend beroep had kunnen instellen.

Ik zal dan ook verder geen actie ondernemen.”

1.11 Klager heeft verweerster hierop bij e-mail van 3 maart 2017 een aantal vragen gesteld. Verweerster heeft die vragen bij e-mail van diezelfde dag beantwoord. Klager heeft verweerster diezelfde dag nog drie e-mails gestuurd. Verweerster heeft klager uiteindelijk verzocht haar niet meer lastig te vallen.

1.12 Bij e-mail van 7 maart 2017 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik heb u al bericht dat ik verder niets kan en wil doen. Ik heb zonder toevoeging of vergoeding reeds 6 uur in deze besteed. Ik kan niet gratis blijven werken.

U schijnt niet te begrijpen dat u mij noch een ander kan dwingen om allerlei acties te ondernemen. (…)

Ik ben niet bereid om met u nog verder te praten en zal uw telefoontjes en mails niet meer beantwoorden.”

1.13 Bij brief van 19 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) niet bereid is om een civiele procedure jegens het Parket CVOM aanhangig te maken, ondanks dat klager verweerster “duidelijk bewijs heeft gestuurd”;

b) heeft gezegd dat zij haar werk niet gratis kan blijven doen, terwijl klager verweerster heeft gevraagd om een toevoeging aan te vragen;

c) niet bereid is nog verder met klager te praten en zij telefoontjes en e-mails van klager niet meer wenst te beantwoorden.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de voorzitter, in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, meebrengt dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende Gedragsregel 9 lid 2).

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht, onder meer in haar e-mails aan klager van 8 december 2016 en 2 maart 2017, waarom zij verdere actie richting het Parket CVOM kansloos achtte. Uit het klachtdossier is niet gebleken dat die inschatting van verweerster onjuist was. Anders dan klager lijkt te veronderstellen, kan een advocaat niet verplicht worden iemand bij te staan in een “kansloze zaak”. Dat verweerster geen verdere actie heeft ondernomen richting het Parket CVOM, valt haar dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij heeft gezegd dat zij haar werk niet gratis kan blijven doen, terwijl hij haar heeft gevraagd een toevoeging aan te vragen.

4.4 Verweerster heeft betwist dat klager haar heeft gevraagd een toevoeging aan te vragen. Gelet op het (geringe) financiële belang zou de zaak volgens verweerster ook niet in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Reeds gelet hierop is ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

4.5 De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede nog dat verweerster namens (de zuster van) klager brieven aan de rechtbank en het Parket CVOM en een klachtbrief aan het CVOM heeft geschreven en veelvuldig contact met klager heeft gehad over de zaak zonder dat daar enige vergoeding tegenover stond. Van een advocaat kan niet worden verwacht dat hij werkzaakheden blijft uitvoeren zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Dat verweerster klager in haar e-mail van 7 maart 2017 heeft geschreven dat zij niet gratis kan blijven werken is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Klager verwijt verweerster tot slot dat zij niet bereid is om nog verder met klager te praten en dat zij zijn telefoontjes en e-mails niet meer wenst te beantwoorden.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster klager, onder meer in haar e-mail van 2 maart 2017, heeft meegedeeld dat zij geen verdere actie richting het Parket CVOM zou ondernemen. Ook heeft zij klager, nadat zij zijn vragen uit zijn (eerste) e-mail van 3 maart 2017 had beantwoord, meegedeeld dat de discussie wat haar betreft is gesloten en dat zij helaas geen tijd meer voor de kwestie kan vrijmaken, onder meer vanwege het feit dat zij er geen enkele vergoeding voor krijgt. Desondanks heeft klager verweerster ook nadien nog meerdere keren per e-mail benaderd met vragen. In het licht hiervan valt het verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij niet bereid is om nog verder met klager te praten en dat zij zijn telefoontjes en e-mails niet meer wenst te beantwoorden. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 12 januari 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 januari 2018 verzonden.