Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-10-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2681
Zaaknummer
6036
Inhoudsindicatie
Verweerder voerde praktijk op een wijze die aanleiding vormde voor een 60b schorsing en zetten de praktijk vervolgens op naam van zijn zoon voort nadat hij zich was geschorst, hield omzet buiten de kantooradministratie en handelde derhalve in strijd met de verordening op de Administraitie en Financële intergriiteit. gegrond. schrapping.
Uitspraak
beslissing van 21 oktober 2011
in de zaak 6036
naar aanleiding van het hoger beroep van :
verweerder
tegen:
de deken
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 14 februari 2011, onder nummer R.3535/10.165, aan partijen toegezonden op 15 februari 2011, waarbij een bezwaar c.q. klacht van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel schrapping van het tableau is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 maart 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de deken.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 augustus 2011, waar verweerder en de deken zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
3 HET DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat:
De deken is van mening dat verweerder geruime tijd niet heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt. Verweerder heeft daarmee artikel 46 Advocatenwet alsmede de gedragsregels 1, 4, 8, 23, 24, 25, 33 en 37 en de Verordening op de administratie en de financiële integriteit of voorheen de Boekhoudverordening overtreden. De deken acht de handelwijze van dien aard dat verweerder definitief van het tableau zou moeten worden geschrapt. Ook nu nog bereiken de deken berichten dat verweerder als jurist vanuit het kantoor van een zoon te Amsterdam zijn kwalijke praktijken op naam van een zoon zou voortzetten. Daarmee geeft verweerder geen blijk van enig inzicht in de onjuistheid van zijn handelwijze. Teneinde te voorkomen dat verweerder op enig moment weer toegelaten zal worden tot de advocatuur verzoekt de deken aan verweerder als disciplinaire straf op te leggen: schrapping van het tableau.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Verweerder is op 30 januari 1998 ingeschreven als advocaat in het arrondissement Den Haag. Tegen verweerder – wiens kantoor zich uitsluitend met vreemdelingenzaken bezig hield - zijn in het verleden meerdere klachten ingediend bij de deken met betrekking tot het niet informeren van zijn cliënten over de door hem voor de cliënt te behandelen rechtsvragen, de procedurele mogelijkheden en de daaraan voor de cliënt verbonden risico’s. Voorts over het feit dat cliënten niet op de hoogte werden gehouden van de stand van zaken in de procedure en tot slot dat verweerder niet zorgvuldig handelde in financiële zaken. Naar aanleiding daarvan heeft de deken op enig moment een verzoek ingediend tot het instellen van een onderzoek op grond van artikel 60c Advocatenwet naar de toestand van de advocatenpraktijk van verweerder.
4.3 Het onder 4.2 genoemde onderzoek is uitgevoerd door mr. X., advocaat te Haarlem die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een op 2 oktober 2009 uitgebracht rapport. Naar aanleiding van dit rapport heeft de deken de raad verzocht verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk, welk verzoek is toegewezen bij beslissing van 18 januari 2010 met ingang van 29 januari 2010. Tot waarnemer van de praktijk heeft de raad mr. Y.. benoemd, advocaat te ‘s-Gravenhage. Tegen de beslissing van de raad heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij dit hof. Het hof heeft op 2 april 2010 een tussenbeslissing gegeven en heeft, naar aanleiding van het aanbod van verweerder, een onderzoek gelast en als rapporteur benoemd professor mr. P.. Nadat verweerder het hof had laten weten dat hij afziet van de verdere procedure en het onderzoek derhalve geen doorgang zou vinden, heeft het hof op 17 mei 2010 een eindbeslissing gegeven inhoudende bevestiging van de beslissing van de raad.
4.4 Verweerder heeft zich op 17 mei 2010 als advocaat laten schrappen van het tableau.
4.5 Verweerder is directeur grootaandeelhouder van de besloten vennootschap ….. B.V. Deze vennootschap is op 31 maart 2010 in staat van faillissement verklaard op verzoek van personeelsleden van het kantoor.
4.6 Mr. Y. heeft op 25 juni 2010 een eindrapportage uitgebracht over de praktijk van verweerder en dan met name gericht op de kwaliteit van de rechtshulp en de omgang met cliënten. De bevindingen van mr. Y. komen overeen met de bevindingen van mr. X. en bevestigen de ernstige vermoedens en conclusies van laatstgenoemde.
5 BEOORDELING
5.1 In zijn appelmemorie stelt verweerder dat de raad ten onrechte niet in zijn beoordeling heeft betrokken dat door medewerkers van zijn kantoor een vernietigend en zorgvuldig gedocumenteerd commentaar is geschreven op het rapport van mr. X.. Het door het hof bij tussenbeslissing van 2 april 2010 gelaste onderzoek heeft geen plaats gevonden wegens gebrek aan middelen, doch dat doet aan het voorgaande niet af, aldus verweerder. Tevens merkt verweerder op dat de door de deken gedane strafrechtelijke aangifte tot nu toe geen vervolg heeft gehad. Hij stelt dat informatie cliënten alleen is onthouden voor zover dat ter bescherming van hun belangen geboden was. Verweerder stelt dat inmiddels een rapport van de belastingdienst is verschenen waarin is vastgesteld dat de belangrijkste negatieve conclusie uit het rapport van mr. X., namelijk dat aanzienlijke bedragen buiten de boeken zijn gebleven, niet wordt gedeeld door de belastingdienst. Tijdens de behandeling van het hof heeft verweerder verklaard dat hij het geld dat hij contant van cliënten ontving bewaarde in de piano en dat hij het geld, zodra het een bepaalde omvang had, stortte op zijn rekening. Het was voor hem een pijnlijke verrassing dat tijdens het onderzoek door de belastingdienst bleek dat over het op de privérekening gestorte bedrag geen belasting was afgedragen.
5.2 Het hof passeert de grief van verweerder dat de raad voorbij is gegaan aan de inhoudelijke weerlegging van de medewerkers van zijn kantoor van het rapport van mr. X.. Het had op de weg van verweerder gelegen zijn grief te onderbouwen en duidelijk te maken op welke punten het rapport volgens hem onjuist is, verweerder kan niet volstaan met het in algemene termen bestrijden van de negatieve conclusies uit dit rapport. Temeer daar dit hof met het oog op de bezwaren van verweerder tegen het rapport van mr. X. in de eerdere procedure met nummer 5716 bij tussenbeschikking van 2 april 2010 op verzoek van verweerder een rapporteur heeft benoemd teneinde de bezwaren van verweerder te onderzoeken. Om hem moverende redenen heeft verweerder van nadere rapportage afgezien. Dit gegeven komt voor zijn rekening en risico. Bovendien acht het hof van belang dat de rapportage van mr. Y. de conclusies uit het rapport van mr. X. volledig ondersteunt.
5.3 Het hof volgt verweerder niet in zijn stelling dat uit het rapport van de belastingdienst niet blijkt dat aanzienlijke bedragen buiten de boeken zijn gebleven. Integendeel, uit de bladzijde uit het rapport van de belastingdienst die verweerder bij zijn appelmemorie aan het hof heeft overgelegd, blijkt onder de kop ‘Omzetverantwoording’ dat de belastingdienst heeft geconstateerd dat de contante omzet niet is verwerkt in de administratie en dus ook niet in de diverse aangiften. Voorts is geconstateerd dat verweerder de contante gelden die hij ontving stortte op zijn privé rekening en dat hij, indien het saldo van de privé rekening opliep, bedragen overboekte naar de bankrekening van de besloten vennootschap. Er is weliswaar geconstateerd dat verweerder van de totale ontvangen contante omzet (nagenoeg) geen contant geld heeft achtergehouden om privé uitgaven te bekostigen, doch deze constatering neemt niet weg dat de belastingdienst de contante bedragen die op de privé bankrekening werden afgestort, als extra omzet heeft gecorrigeerd en daarvoor een belastingaanslag heeft opgelegd. De correctie betreft over 2005 een bedrag van € 79.202,-, over 2006 een bedrag van € 121.933,- en over 2007 een bedrag van € 106.387,-. Dat betekent dat over genoemde jaren door verweerder een bedrag van in totaal € 307.522,- buiten de administratie van het advocatenkantoor is gehouden. Daarmee staat vast dat verweerder door die handelwijze in strijd handelde met de toenmalige Boekhoudverordening en de huidige Verordening op de Administratie en de Financiële Integriteit.
5.4 Dat de door de deken gedane strafrechtelijke aangifte nog geen vervolg heeft gekregen, acht het hof voor de beoordeling van de onderhavige zaak niet van belang. Uit de beschikbare rapportages blijkt dat in het kantoor van verweerder vrijwel geen inhoudelijk advocatenwerk werd geleverd. De cliënten van het kantoor waren vreemdelingen zonder verblijfsvergunning in Nederland met nagenoeg kansloze zaken. Niettemin nam verweerder deze vreemdelingen als cliënt aan en vroeg hij per cliënt drie toevoegingen aan. Eén voor de bezwaarschriftprocedure, één voor de voorlopige voorziening en één voor het hoger beroep. De cliënten betaalden een bedrag aan eigen bijdrage en het verschuldigde griffierecht. Uit de dossiers van verweerder die zijn onderzocht door mr. X. en mr. Y. bleek dat de cliënten niet schriftelijk werden geïnformeerd over de kans van slagen in de procedures, voorts bleek niet altijd dat de cliënt wist dat er een procedure aanhangig was, werden afspraken niet schriftelijk vastgelegd en waren de dossiers van de cliënten inhoudelijk vrijwel leeg. Bovendien verkocht verweerder aan zijn cliënten/vreemdelingen pasjes voor een bedrag van € 5,- per pasje. Hiermee deed hij het aan de cliënt voorkomen alsof dat pasje hen enige bescherming bood tegen hun illegaliteit, hoewel dat in de praktijk onjuist was.
5.5 Met de raad is het hof van oordeel dat de handelwijze van verweerder van dien aard is dat hem daarvan een ernstig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van zijn cliënten en heeft inbreuk gemaakt op de verordeningen van de Nederlandse orde. Hij heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Ook het hof is van oordeel dat verweerder dient te worden geschrapt van het tableau. De raad heeft in het dictum van de bestreden beslissing de klacht gegrond verklaard. Omdat het hier een dekenbezwaar betreft zal het hof de bestreden beslissing bekrachtigen en het dictum in die zin aanpassen dat het dekenbezwaar gegrond zal worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 14 februari 2011 in die zin dat het dekenbezwaar gegrond wordt verklaard en aan verweerder als maatregel de schrapping van het tableau wordt opgelegd.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, G.J.S. Bouwens, M.M.H.P. Houben, H.D. Cotterell, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.