Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-01-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:3
Zaaknummer
17-684/DH/DH
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing; klacht over gedragingen van de advocaat en het kantoor jegens een sollicitant kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 19 januari 2018
in de zaak 17-648/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerders
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 21 augustus 2017 met kenmerk K081 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft daarnaast kennis genomen van de volgende stukken:
- de brief met bijlage van 27 augustus 2017 van klaagster;
- de brief van 30 oktober 2017 van verweerster;
- de brief van 5 november 2017 van klaagster;
- de brief van 20 december 2017 van verweerster.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op 10 januari 2017 heeft klaagster aan verweerster sub 1 (hierna: verweerster) per e-mail gevraagd of, zakelijk weergegeven, de op intermediair.nl vermelde vacature bij verweerster sub 2 (hierna: het kantoor) nog open stond.
1.2 Omdat een reactie van verweerster of het kantoor uitbleef heeft klaagster op 16 januari 2017 telefonisch contact gezocht. Een medewerkster van het kantoor heeft haar meegedeeld dat de vacature nog openstond.
1.3 Op 16 januari 2017 heeft klaagster per e-mail gesolliciteerd op de vacature. Zij heeft een sollicitatiebrief, haar cv, haar cijferlijsten en een dossierverklaring toegezonden. Uit het dossier blijkt niet naar welk e-mailadres klaagster de sollicitatie heeft verzonden.
1.4 Verweerster is op 28 januari 2017 als advocaat beëdigd.
1.5 Omdat een reactie op de sollicitatie uitbleef heeft klaagster op 2 maart 2017 telefonisch contact gezocht met het kantoor. Een medewerkster zegde toe dat klaagster teruggebeld zou worden door verweerster. Diezelfde dag heeft verweerster een boodschap ingesproken op het antwoordapparaat van klaagster.
1.6 Nadien heeft, ook op 2 maart 2017, een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster.
1.7 Bij e-mail van 2 maart 2017, verzonden na het hiervoor bedoelde telefoongesprek, heeft verweerster klaagster bericht dat de functie waarop klaagster had gesolliciteerd vervuld was en dat alle bescheiden die het kantoor van klaagster in bezit had vernietigd zouden worden.
1.8 Op 5 maart 2017 heeft klaagster bij het kantoor een klacht ingediend tegen verweerster naar aanleiding van de gang van zaken rondom de sollicitatieprocedure.
1.9 De ontvangst van de klacht is bij e-mail van 6 maart 2017 door het kantoor bevestigd. Het kantoor en verweerster hebben verder niet op de klacht gereageerd.
1.10 Bij brief van 5 april 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
a) Klaagster verwijt –zo begrijpt de voorzitter- het kantoor van verweerster verwijt dat niet adequaat is gereageerd op de tegen het kantoor en tegen verweerster ingediende kantoorklacht.
b) Klaagster verwijt verweerster dat zij zich in de sollicitatieprocedure onprofessioneel heeft gedragen jegens klaagster.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft de jegens haar ingediende klacht gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 Vooropgesteld moet worden dat in vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is bepaald dat het tuchtrecht zoals geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet ook van toepassing is als een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid. Dit betekent dat een advocaat zich ook bij de vervulling taken zoals interne klachtbehandeling of een sollicitatieprocedure dient te gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat betaamt en die het vertrouwen in de advocatuur niet schaadt.
Klachtonderdeel a)
4.2 Dit klachtonderdeel is gericht tegen het kantoor van verweerster. Namens het kantoor is aangevoerd dat de klacht intern is besproken. Volgens het kantoor betreft dat een interne aangelegenheid waarvan klaagster geen deel uitmaakt.
4.3 Hoewel het zorgvuldiger was geweest als het kantoor wel had gereageerd op de klacht van klaagster, is van schending van een tuchtrechtelijke norm geen sprake, nu deze klacht geen betrekking heeft op het handelen van de advocaten van het kantoor in hun hoedanigheid van advocaat en er geen sprake is van gedragingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerster is op 28 januari 2017 beëdigd als advocaat. Wat betreft haar gedragingen die hebben plaatsgevonden voor die datum, is zij niet aan het advocatentuchtrecht van artikel 46 en volgende van de Advocatenwet onderworpen en de klacht is in zoverre niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het over en weer gestelde over de gang van zaken voor 28 januari 2017 geen bespreking behoeft.
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat het telefoongesprek op 2 maart 2017 zeer onplezierig was. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld over het telefoongesprek, beide partijen wijzen de ander aan als boosdoener van het onplezierige verloop, kan niet worden vastgesteld dat verweerster met haar opstelling tijdens het gesprek het vertrouwen in de advocatuur heeft geschonden. Daar komt bij dat verweerster heeft toegegeven dat zij zich tijdens het gesprek beter anders had kunnen opstellen jegens klaagster en dat zij meermalen haar excuses heeft gemaakt voor haar opstelling tijdens het telefoongesprek. Bovendien heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat alle gegevens die zij en het kantoor van klaagster in bezit had vernietigd zouden worden. Gesteld noch gebleken is dat verweerster aan deze toezegging geen gevolg heeft gegeven.
4.6 De slotsom is dat klachtonderdeel a kennelijk ongegrond is. Klachtonderdeel b is gedeeltelijk, voor zover het gedragingen van verweerster van voor 28 januari 2017 betreft, kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel b met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet gedeeltelijk, voor zover het gedragingen van verweerster van voor 28 januari 2017 betreft, kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 19 januari 2018.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 januari 2018 verzonden.