Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:225

Zaaknummer

17-842/DB/OB

Inhoudsindicatie

Met wijze waarop verweerder, in zijn hoedanigheid van deken, het onderzoek heeft verricht is vertrouwen in advocatuur niet geschaad. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 21 december  2017

in de zaak 17-842/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 19 oktober 2017 met kenmerk 48/17/043K, door de raad ontvangen op 20 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Verweerder was tot 1 april 2017 deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. Op 19 mei 2016 heeft mr. X, advocaat van de wederpartij van de cliënte van verweerster,  bij verweerder –in diens hoedanigheid van deken- een klacht tegen klaagster ingediend. Door partijen is over en weer schriftelijk gereageerd. Op 2 november 2016 heeft een gesprek tussen partijen en de deken plaatsgevonden. Afgesproken werd dat klaagster de deken na een week zou berichten of het mogelijk was om een uitdraai te geven van haar faxapparaat, waaruit zou blijken welke faxen er op 8 februari 2016 gedurende de hele dag vanuit het faxapparaat van haar kantoor waren verzonden.

1.2      Klaagster heeft per fax van 9 november 2016 aan de deken bericht dat het na zo’n lange periode technisch niet mogelijk was om bovenbedoelde uitdraai aan de deken te doen toekomen. Verweerster schreef voorts dat zij tijdens het gesprek op 2 november 2016 sterk de indruk had dat verweerder partijdig was en dat dit ook blijkt uit de stelling dat verweerder onderzoek wilde gaan doen in het dossier op de rechtbank. Dat zou verweerder in geen enkele andere klachtenprocedure doen en staat ook niet in verhouding tot het belang van mr. X bij de klacht. Verweerster trok voorts de door haar tijdens het gesprek op 2 november 2016 gegeven toestemming om onderzoek te doen in het dossier bij de rechtbank in.

1.3      Verweerder heeft bij brief van 14 december 2016 aan klaagster geschreven dat hij volledig onbevooroordeeld in het dossier stond en de grenzen van zijn onderzoekstaak niet had overschreden. Hij schreef dat zijn wens om nader onderzoek te doen niet was bedoeld om klaagster te intimideren en geen partijdigheid aantoonde, maar het onderzoek eerder als ontlastend voor klaagster te zien. Verweerder kondigde aan om, nu klaagster haar toestemming om nader onderzoek te doen in het dossier van de rechtbank had ingetrokken, voornemens was om de President te vragen om het onderhavige dossier nader te bekijken en in het bijzonder naar de vraag wat er op 8 februari 2016 bij de rechtbank was binnengekomen. De deken stelde het antwoord op die vraag in het kader van de afhandeling van de klacht van groot belang te achten.

1.4      Klaagster heeft bij brieven van 21 december 2016 aan verweerder bericht bezwaar te maken tegen zijn voorgenomen onderzoek in het dossier op de rechtbank en aan de President van de rechtbank dat zij geen onderzoek door de deken in het dossier wenste, aangezien het een nog lopend dossier betrof, waarin de belangen voor haar cliënte groot waren.

1.5      Klaagster heeft bij brief van 2 februari 2017 aan verweerder verzocht nog te reageren op haar brief van 21 december 2016 betreffende de rol van verweerder als deken in de klachtprocedure. Verweerder heeft klaagster op 8 februari 2017 uitgenodigd voor een gesprek. Klaagster heeft bij brief van 16 februari 2017 bericht dat zij geen prijs stelde op een gesprek en dat zij een schriftelijk reactie wenste op haar brief van 21 december 2016. Verweerder heeft bij brief van 15 maart 2017 hierop geantwoord. Hij schreef dat voortschrijdend inzicht hem ertoe had gebracht af te zien van een verzoek aan de President om nader onderzoek te mogen verrichten in het dossier op de rechtbank. 

 

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

1.    verweerder een bij hem in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de orde van advocaten tegen klaagster ingediende klacht middels een ongebruikelijke en onevenredige zware aanpak heeft behandeld;

2.    verweerder zich op 2 november 2016 ten opzichte van klaagster onheus heeft uitgelaten en opgesteld.

 

2.2       Klaagster heeft de klacht als volgt toegelicht:

Het aangekondigde onderzoek van het dossier bij de rechtbank stond in geen verhouding tot het belang dat hiermee gediend was. Verweerder ging hiermee  te ver. Verweerder heeft er geen rekening mee gehouden dat het slechts om een procedurele en dus niet inhoudelijke brief ging en dat de belangen van de wederpartij niet waren geschaad. Verweerder heeft klaagster geïntimideerd door te dreigen met een onderzoek in het dossier bij de rechtbank en tijdens de bespreking op 2 november 2016 zelfs met zijn vuist op de tafel geslagen. Het vertrouwen van klaagster in de stand van de deken is door bovenstaande geschaad.

 

 

3             VERWEER

 

3.1      Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken juist gehandeld en het onderzoek in de klachtzaak van mr. X tegen klaagster is ordentelijk verlopen.

 

3.2      De reactie van klaagster in het onderzoek naar de klacht van mr. X gaf niet de bedoelde opheldering. Ten tijde van de bespreking op 2 november 2016 bestond de onduidelijkheid nog steeds. Voor verweerder was het een onduidelijkheid die opgehelderd diende te worden. Beide partijen verleenden verweerder toestemming om de President te verzoeken inzage te krijgen in het dossier bij de rechtbank. Klaagster heeft haar toestemming later weer ingetrokken. Verweerder heeft de President daarna niet meer om inzage in het betreffende dossier bij de rechtbank verzocht.

 

3.3      Er was geen sprake van een onnodig zwaar of disproportioneel onderzoek. Verweerder had de vrijheid om het onderzoek in te richten zoals hij heeft gedaan. Verweerder heeft zich tijdens de bespreking op 2 november 2016 niet vooringenomen of partijdig opgesteld. Kritische vragen horen bij een deugdelijk onderzoek. Verweerder heeft door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad.

 

 

4             BEOORDELING

4.1      Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Een klacht over het handelen van een advocaat in een andere hoedanigheid dan die van advocaat geldt de beperkte maatstaf of de gedraging van de advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

4.2      Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de orde van advocaten onderzoek ingesteld naar aanleiding van een tegen klaagster ingediende klacht. Ter beoordeling van de tuchtrechter ligt de vraag voor of verweerder zich daarbij zodanig ongeoorloofd heeft gedragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De voorzitter is van oordeel dat hiervan uit de aan de raad overgelegde stukken niet is gebleken. Verweerder kwam in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken een grote vrijheid toe bij de wijze waarop hij zijn onderzoek naar de tegen klaagster ingediende klacht inrichtte. Verweerder achtte het in het belang van het onderzoek van belang om middels onderzoek in het dossier bij de rechtbank te achterhalen of klaagster op 8 februari 2016 al dan niet een brief met bijlagen aan de rechtbank had gezonden zonder daarvan een afschrift aan mr. X te doen toekomen. Het moge zo zijn dat verweerster om haar moverende redenen haar aanvankelijk aan verweerder verleende toestemming om de President om inzage in het dossier te verzoeken heeft ingetrokken, dit betekent niet dat de handelwijze van verweerder ongeoorloofd was, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt zou zijn te maken. Dit geldt des te meer nu verweerder in de intrekking van de toestemming van klaagster aanleiding heeft gezien om af te zien van een verzoek aan de President tot inzage in het dossier bij de rechtbank. 

4.3      Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht kan, nu de opvattingen van partijen over hetgeen zich tijdens de bespreking van 2 november 2016 heeft voorgedaan tegenover elkaar staan en niet aannemelijk is geworden welke van beide lezingen de meest aannemelijke is, niet worden vastgesteld dat het verweten handelen heeft plaatsgevonden. 

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, de klacht in beide onderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

 

                       BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 21  december 2017

 

 

 

Griffier                                                                        Voorzitter

 

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 januari 2018

                                                                         

verzonden aan:

-              klaagster

-              verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.

 

 

 

 

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

 

 

Informatie ook op raadvandiscipline.nl