Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:11

Zaaknummer

17-1005/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Klager heeft eerder een klacht over verweerder ingediend, waarop bij (inmiddels onherroepelijk geworden) voorzittersbeslissing is beslist. Beide klachten zien op de door verweerder verleende rechtsbijstand aan klager in het geschil tussen klager en zijn (ex-)werkgevers. Van nieuwe feiten is niet gebleken. Kennelijk niet-onvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  19 januari 2018

in de zaak 17-1005/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 december 2016 (bedoeld zal zijn: 7 december 2017) met kenmerk 4017-00549, door de raad ontvangen op 8 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is in een arbeidsgeschil verwikkeld (geweest) met  Accounting Plaza B.V. (thans Genpact NL B.V.), Ahold N.V. en Albert Heijn B.V., in verband waarmee verschillende gerechtelijke procedures zijn gevoerd. Deze  bedrijven behoren tot hetzelfde concern.

1.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure bij de kantonrechter. Bij vonnis van 7 oktober 2010 heeft de kantonrechter de vorderingen van klager afgewezen.

1.3 Klager is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter. Klager is in hoger beroep in eerste instantie bijgestaan door mr. P en later door verweerder.

1.4 Bij arrest van 13 mei 2014 heeft het gerechtshof klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn appel voor zover dit zich richt Ahold N.V. en Albert Heijn B.V., het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en klager veroordeeld in de proceskosten.

1.5 Klager heeft bij brief van 24 maart 2016 reeds eerder een klacht bij de deken ingediend over de rechtsbijstand van verweerder in zijn zaak tegen Genpact NL B.V. (hierna: Genpact), Ahold N.V. en Albert Heijn B.V. Bij beslissing van 29 augustus 2016 (ECLI:NL:TADRAMS:2016:181) heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad deze klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 9 januari 2017 (ECLI:NL:TADRAMS:2017:11) heeft de raad het door klager ingestelde verzet tegen de beslissing van 29 augustus 2016 ongegrond verklaard. Bij beslissing van 10 juli 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:140) heeft het hof van discipline het door klager ingestelde hoger beroep tegen de beslissingen van 29 augustus 2016 en 9 januari 2017 verworpen.

1.6 Op 16 september 2016 heeft klager een brief gestuurd aan Genpact, waarin hij Genpact (kort gezegd) verzoekt hem een aantal stukken te doen toekomen, waaronder een afschrift van de arbeidsovereenkomst die Genpact met hem zou hebben gesloten en een afschrift van de ontslagbrief waarbij die arbeidsovereenkomst zou zijn opgezegd.

1.7 Bij brief van 9 augustus 2017 heeft klager bij de deken de onderhavige  klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en een fundamenteel beginsel van een eerlijk proces heeft geschonden. Dit doordat verweerder namens klager in de procedure bij het gerechtshof niet de juiste stellingen heeft ingenomen over de rechtspositie van klager met betrekking tot de arbeidsovereenkomst met Genpact, en ten onrechte heeft gesteld dat Genpact de formele werkgever van klager was geworden, waardoor op basis van een niet-bestaande arbeidsovereenkomst en een niet-bestaande ontslagbrief tussen Genpact en klager is geprocedeerd. Verweerder heeft dus stellingen ingenomen waarvan hij wist dat die onjuist zijn. Als gevolg daarvan heeft het gerechtshof een onjuiste beslissing heeft genomen over de vordering van klager. Bovendien heeft verweerder van het arrest van 13 mei 2014 een afschrift aan klager afgeleverd dat niet voor eensluidend afschrift is afgegeven.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt dat ook in het tuchtrecht het beginsel dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd (het ne bis in idem-beginsel). Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dan ook dat een klacht over een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Bepalend daarbij is het feitenmateriaal dat aan de eerste uitspraak ten grondslag is gelegd.

4.2 Het voormelde beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde.

4.3 Gelet op de in de (inmiddels onherroepelijk geworden) voorzittersbeslissing van 29 augustus 2016 (zie paragraaf 1.13) vermelde feiten stelt de voorzitter vast dat de onderhavige klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als waarop de in genoemde voorzittersbeslissing beoordeelde klachten berustten (en dat de klacht ook dezelfde inhoud heeft als in genoemde voorzittersbeslissing). Beide klachten zien immers op de door verweerder verleende rechtsbijstand aan klager in het geschil tussen klager en zijn (ex-)werkgevers. Van nieuwe feiten is niet gebleken. Klager heeft weliswaar gesteld dat Genpact naar aanleiding van zijn brief van 16 september 2016 aan Genpact (zie hiervoor onder paragraaf 1.6) aan hem kenbaar zou hebben gemaakt dat zij nooit de formele werkgever van klager is geweest, zij nooit enige arbeidsovereenkomst tussen klager en Genpact heeft opgezegd en niet verantwoordelijk is voor zijn pensioen, doch klager heeft verzuimd hiervan enig bewijs te overleggen.

4.4 Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerders bijstand naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Daarvan is niet gebleken.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 19 januari 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 januari 2018 verzonden.